Afdrukbare versie van dit artikel Afdrukbare versie

Gezondheid Sociale klassen

Arm leven betekent ook minder lang leven

15 december 2015 Observatorium maatschappelijke ongelijkheid
Vertaling naar het Nederlands: Rob Kaelen

CC by

"Een vrouw van 25 jaar zonder opleiding heeft 18 jaar minder gezonde levensjaren voor de boeg dan haar hooggeschoolde leeftijdsgenote” [1] En deze kloof is de afgelopen jaren alleen maar toegenomen.

Een studie, gefinancierd door de Federale Overheidsdienst Wetenschapsbeleid [2] toont aan, en onderbouwt met gegevens, dat de levensverwachting sterk beïnvloed wordt door de sociaaleconomische status.
Bovendien heeft deze studie voor het eerst de ontwikkelingen op dit gebied kunnen meten, en toont zij aan dat “de hoogste sociale groepen, die al een ruime voorsprong hadden op de andere groepen, (het meest) profiteren (...) van de vooruitgang”.

De onderzoekers houden voornamelijk rekening met twee gezondheidsindicatoren: enerzijds de levensverwachting (m.a.w. het nog te verwachten aantal levensjaren), anderzijds het verwachte aantal jaren dat in goede gezondheid (m.a.w. zonder beperkingen) geleefd zal worden.

In het onderzoek wordt het volgende aangetoond: “voor een aantal categorieën van burgers is het aantal jaren dat ze in goede gezondheid leven, het afgelopen decennium verminderd. En wat de levensverwachting betreft, nam de kloof tussen opgeleiden en niet-opgeleiden toe. Het gaat daarbij niet enkel om verschillen tussen de hoogst en de laagst geschoolden. Het gaat om een gradiënt: een graduele toename van levensverwachting die parallel loopt met de toename van het opleidingsniveau”. Met andere woorden, “de middengroepen gaan er erop vooruit qua levensverwachting, maar minder snel” dan de hogere bevolkingsklassen. En “voor de laagste groepen is er eerder sprake van stilstand of zelfs achteruitgang”.

De levensverwachting naargelang de sociale positie

Grafiek 1 toont de gemiddelde verwachte levensduur voor mannen van 25 jaar naargelang hun hoogst behaalde diploma. Daaruit blijkt dat “een middengeschoolde (hoger middelbaar) gemiddeld 2,5 jaar eerder (sterft) dan een hooggeschoolde. Wie enkel lager middelbaar onderwijs volgde, sterft gemiddeld bijna 4 jaar vroeger. Wie enkel het lager onderwijs beëindigd heeft, sterft gemiddeld bijna 6 jaar vroeger. En wie geen enkel onderwijs volgde, gaat gemiddeld 7,5 jaar vroeger dood” dan de hooggeschoolde.

Grafiek 1. Bron: TAHIB onderzoek, persbericht 4 mei 2010, Federaal Wetenschapsbeleid, www.belspo.be.

Deze grafiek toont de situatie in 2001 vergeleken met de situatie 10 jaar eerder. Daaruit blijkt dat voor de hooggeschoolden (hoger onderwijs) de levensverwachting met gemiddeld tweeënhalf jaar is gestegen in de loop van die 10 jaar. Voor de lager opgeleiden is de stijging minder uitgesproken: ongeveer twee extra jaar voor wie (niet meer dan) middelbaar onderwijs volgde, slechts één extra jaar voor wie lager onderwijs volgde, terwijl voor de personen zonder diploma de levensverwachting vrijwel ongewijzigd is. Hetgeen, volgens de studie, een verklaring is voor "de toename van de ongelijkheid".

De kloof wordt nog groter wat betreft gezonde levensverwachting

“De ongelijkheid in gezonde levensverwachting [m.a.w. zonder beperkingen] is nog groter”, zo wordt eveneens gesteld in de studie. “Op 25-jarige leeftijd heeft een hooggeschoolde vrouw nog meer dan 47 gezonde jaren te verwachten (...) Wie geen onderwijs genoot heeft ruim 18 minder gezonde levensjaren te verwachten”. Dat blijkt uit grafiek 2. Nog verontrustender is het feit dat, zoals eveneens blijkt uit deze grafiek, voor een aantal categorieën de situatie tussen 1997 en 2004 is verslechterd. Zo hebben vrouwen zonder diploma gemiddeld vier jaar leven in goede gezondheid verloren.

Grafiek 2. Bron: TAHIB onderzoek, persbericht 4 mei 2010, Federaal Wetenschapsbeleid, www.belspo.be.

Hoe kan men deze sociale ongelijkheid in gezondheid verklaren?

De relatie tussen lagere sociaaleconomische status en slechtere gezondheid heeft een materiële oorzaak, zoals een tekort aan financiële middelen en een blootstelling aan milieuvervuiling: “de sociaal-economisch meest bevoordeelde individuen (...) [hebben] meer toegang (...) tot de gezondheidszorg, tot de preventiediensten, tot sportinfrastructuur, tot gezonde voeding en een gezondere lokale leefomgeving zoals wijk, school, werk en woning”. In Brussel heeft een ander onderzoek [3] aangetoond dat er een verband is tussen toegang tot gezondheidszorg en onderwijsniveau: onder jonge volwassenen die alleen een diploma lager onderwijs bezitten, geven er twee op de drie aan soms moeilijkheden te hebben om medische zorg te betalen, terwijl dit onder jonge volwassenen met een universitair diploma maar het geval is voor een op de vier.

Over het algemeen is een hoog onderwijsniveau ook verbonden met verschillende soorten gedrag die positieve gevolgen voor de gezondheid hebben. Onder armere bevolkingsgroepen wordt er bijvoorbeeld meer gerookt. Maar de verschillen zijn niet alleen door verschillen in gedrag te verklaren. De onderzoekers tonen aan dat in België “het effect van het gebruik van tabak op de mortaliteit significant verschillend is per opleidingsniveau” [4]: bij gelijkwaardig gebruik van tabak, zijn de negatieve effecten van tabak vaak kleiner voor personen die behoren tot de hogere sociaaleconomische klassen.
De onderzoekers geven eveneens aan dat de stress die veroorzaakt wordt door “vijandige sociale situaties” kan leiden tot een hoger gebruik van schadelijke stoffen, maar ook dat de stress zelf pathogene effecten kan hebben, en leidt tot “een grotere kwetsbaarheid voor ziektes in het algemeen”.

Samengevat wordt de gezondheidsongelijkheid in België alsmaar groter: mensen die langer gestudeerd hebben, een variabele die een goede benadering is van het socio-economisch statuut, hebben een betere gezondheid dan anderen, en dit verschil wordt groter met de tijd. Deze gezondheidsongelijkheid kan bovendien niet slechts door de financiële middelen verklaard worden, maar hangt ook af van andere ongelijkheidsfactoren. In de strijd tegen gezondheidsongelijkheid, moeten dus ook de oorzaken van de armoede zelf worden aangepakt.

Voetnoten

[1Tenzij anders vermeld, komen alle citaten uit dit artikel van de TAHIB-studie (Tackling Health Inequalities in Belgium) en van het persbericht van 4 mei 2010 over deze studie. Deze documenten zijn beide beschikbaar op de website van de Federale Overheidsdienst Wetenschapsbeleid.

[2Het gaat hier om de TAHIB-studie (Tackling Health Inequalities in Belgium), in het kader van het onderzoeksprogramma “Samenleving en toekomst” 2005/2010 en uitgevoerd door het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid (WIV), het Centre d’études Socio-Economiques de la Santé (Sesa) van de UCL en het Steunpunt Demografie van de VUB.

[3De Grande, H., Hercot, D., & Vandenheede, H. (2014). The Health Profile of Young Persons in the Brussels-Capital Region. Brussels: Working Paper ID 2014-1

[4TAHIB-onderzoek, eindverslag, www.belspo.be