Afdrukbare versie van dit artikel Afdrukbare versie

Gezondheid

Sociale ongelijkheid in gezondheid bij de geboorte

12 maart 2015 Observatorium maatschappelijke ongelijkheid

Pas de licence spécifique (droits par défaut)

« Onder de sociale ongelijkheden lijken die in gezondheid bijzonder oneerlijk, omdat zij op grote schaal en stilzwijgend doden, terwijl de ontwikkeling van technologie en wetenschap een aanzienlijke verbetering vermogelijkt [...]. Men kan inderdaad vaststellen dat et een verband is tussen de sociale positie, gemeten dankzij het opleidingsniveau, het inkomen en/of de sociaaleconomische status, en verschillen in gezondheid bij de geboorte.

Bron : Rapport de la Banque de Données Médico-Sociales de l’ONE (données statistiques 2006-2007)

[…] Vroeggeboorte, verantwoordelijk voor een groot aantal complicaties, is verbonden aan verschillende sociale factoren. Wanneer men de Belgische gemeentes in 5 categoriën ordent volgens het armoedeniveau (op basis van criteria als werkloosheid, opleidingsniveau en inkomen), kan men vaststellen dat het percentage van vroeggeboortes toeneemt naargelang het armoedeniveau van de gemeentes (7,35 % voor categorie 1 – de rijkste gemeentes – tegen 8,75 % voor categorie 5 – de armste gemeentes – in 2006-2007) » [1].

« Het risico op overlijden van pasgeboren kinderen [...] is erg verschillend naargelang het social statuut van de ouders. Gedetailleerde analyses die uitgevoerd zijn door het Observatorium voor Gezondheid en Welzijn van Brussel-Hoofdstad tonen aan dat de ongelijkheden niet verbonden zijn aan een specifiek gezondheidsprobleem, maar alle oorzaken betreffen van foetussterfte en kindersterfte (aangeboren afwijkingen, complicaties die aan de prematuriteit gebonden zijn, wiegendood, enz.).

Bron: Gezondheidsindicatoren van het Brussels Gewest 2010
Foetale sterfte en kindersterfte kan in drieën ondergedeeld worden : foetussterfte of doodgeboorte (overlijden voor of tijdens de bevalling vanaf 22 weken of minimum 500g), neonatale sterfte (overlijden tussen 0 en 27 dagen) en postneonatale sterfte (overlijden tussen 28 en 364 dagen).

[In het Brussels gewest,] voor de periode van 2003-3007 is het risico op overlijden voor de leeftijd van een jaar is 2,3 maal hoger voor een huishouden zonder inkomen dan voor een huishouden met twee inkomens. De verschillen zijn groter voor de postneonatale periode (relatief risico [2] = 3,2) dan voor de doodgeboorte (relatief risico = 2,7) of de neonatale periode (relatief risico = 1,6).

Het verschil in foetale sterfte en kindersterfte tussen de armste en de rijkste sociale categorieën is toegenomen tussen de 1998-2002 periode et de 2003-2007 periode (het relatief risico is toegenomen van 2,1 tot 2,3). Deze toename is vooral toe te wijzen aan de verhoging van doodgeboortes van kinderen uit
armere huishoudens. Daarentegen is het verschil in foetale en kindersterfte afgenomen tussen kinderen uit huishoudens met een inkomen en huishoudens met twee inkomens (het relatief risico is gedaald van 1,8 naar 1,6), dankzij de aanzienlijke afname van de postneonatale sterfte » [3].

Helaas zetten deze ongelijkheden in het begin van het leven zich het hele leven voort, en bouwen ze zich zelfs uit.

Vertaling naar het Nederlands : Rob Kaelen

Voetnoten

[1Rapport de la Banque de Données Médico-Sociales de l’ONE (données statistiques 2006-2007), ONE, pagina 130.

[2Het relatief risico is de verhouding tussen het sterftecijfer voor een kind dat in een huishouden zonder inkomen geboren wordt en het sterftecijfer voor een kind uit een huishouden met twee inkomens. Bijvoorbeeld, een relatief risico van 3,2 voor de postneonatale periode betekent dat het risico op overlijden tijdens de postneonatale periode 3,2 maal groter is voor een kind uit een huishouden zonder inkomen dan voor een huishouden met twee inkomens.

[3Gezondheidsindicatoren van het Brussels Gewest 2010, Observatorium voor Gezondheid en Welzijn van Brussel-Hoofdstad, pagina 148.