Afdrukbare versie van dit artikel Afdrukbare versie

"Te veel stakingen doden de staking"? Een langetermijnanalyse van de stakingsfrequentie in België

6 februari 2017 Gilles Van Hamme
Vertaling naar het Nederlands: Marie-Eve Cosemans

CC by

In de loop van de laatste twee decennia, en zeker in de laatste jaren, is het politieke en mediatieke discours over de stakingen sterk geëvolueerd  [1]. Stakingen worden almaar minder gezien als een legitiem middel in de strijd voor sociale rechten.
Bij wijze van voorbeeld nemen we een radio-interview met Joëlle Milquet over het stakingsrecht op 26 oktober 2015:

De journalist: "Moet er een wet komen om het stakingsrecht te beperken?"
 
Na op het belang van het stakingsrecht gewezen te hebben, antwoordt Joëlle Milquet: "In de eerste plaats is de boodschap gericht naar de werkgevers, en eventueel de regering, maar niet noodzakelijkerwijs naar de gebruikers. Daarom moet er misschien nagedacht worden over de manier waarop een actie even duidelijk kan zijn zonder echter alle gebruikers te gijzelen die zich door de aanhoudende stakingen enkele vragen beginnen te stellen. Zonder daarom het recht op staken in vraag te stellen…
 
De journalist: "Vindt u dat de vakbonden in dit land eigenlijk te veel macht hebben? Dit is uiteindelijk wat de N-VA zegt met hun eis dat zij over rechtspersoonlijkheid moeten beschikken, bijvoorbeeld. Gelooft u dat zij te veel macht hebben?"
 
Joëlle Milquet, nadat ze wijst op het belang van de vakbonden in het sociaal overlegmodel, stelt zich vragen over de modaliteiten van het stakingsrecht en antwoordt: "Te veel stakingen doden de staking.
(het integrale interview kan hier bekeken worden)

De woorden van Joëlle Milquet lijken gematigd in het licht van het vinnige debat dat momenteel woedt. Opmerkelijk is ook dat de journalist aandringt op de ontsporing van de macht van de vakbonden en de beperking van het stakingsrecht. Hij vermeldt noch de redenen om te staken (die legitiem kunnen zijn), noch de positieve uitkomst van een geslaagde staking (sociale vooruitgang of handhaving van bepaalde rechten). De woorden van Milquet weerspiegelen niettemin de aanzwellende kritiek op de legitimiteit van stakingsacties. Zij spreekt zich uit voor "milde" stakingsvormen die de "goede werking" van de maatschappij niet belemmeren. Merk eveneens de semantische verschuiving op, zoals de link tussen staking en gijzeling [2], een verschuiving die nu volledig opgenomen is in de mediataal.
Tegelijk zien we ook een sterke stijging van het gebruik van rechtsmiddelen tegen "feitelijkheden" [3] (blokkades, stakingsposten…) die plaatsvinden tijdens stakingen. Zonder het stakingsrecht in vraag te stellen, zijn het de actiemiddelen die met dit stakingsrecht gepaard gaan (en die de doeltreffendheid van de stakingen uitmaken) die ter discussie staan. Kortom, het stakingsrecht wordt getolereerd, als het tenminste de gewone gang van zaken niet verstoort! Deze positie is vrij paradoxaal, aangezien stakingen die niets of niemand verstoren moeilijk zouden kunnen volstaan om de eisen van de betrokken werknemers te laten horen. In die zin kan gesteld worden dat "zachte" stakingen de staking doden.
Als "te veel stakingen de staking doden", dan moeten wij ons de vraag stellen of wij in een periode leven met bijzonder veel stakingen. Om deze vraag te beantwoorden, hebben wij de gegevens over het aantal stakingsdagen sinds de jaren ’30 in België samengebracht.
We merken meteen al op dat de tendens in België zeer gelijkaardig is aan die in andere ontwikkelde landen, de grote stakingen tussen eind jaren ’40 en eind jaren ’50 niet te na gesproken, en dus niet enkel verklaard kan worden  [4] door specifieke Belgische factoren. Enkel de precieze stakingsmomenten variëren per land.

Grafiek 1: Aantal stakingsdagen, 1932-2014
Bronnen: Statistisch jaarboek voor België (Nationaal Instituut voor de Statistiek) (1932-1995), International Labour Organization (1995-2008), RSZ (2008-2014)
Grafiek 2: Aantal stakingsdagen per werknemer, 1950-2014
Bronnen: Statistisch jaarboek voor België (Nationaal Instituut voor de Statistiek) (1932-1995), International Labour Organization (1995-2008), RSZ (2008-2014)

Wat tonen deze grafieken? Een plotselinge daling van de stakingen in het begin van de jaren ’80, na jaren van grote sociale strijd tussen eind jaren ’60 en eind jaren ’70. Tussen de jaren 1970 en 1990 werd het aantal stakingsdagen ongeveer door 10 gedeeld. Aan het einde van de jaren 1990 was er een geringe toename, waaraan de economische crisis van 2008 een halt toeriep, alvorens in 2011-2012 te hernemen met het invoeren van het besparingsbeleid. Ondanks de piek van 2014, toen het cijfer van 0,1 jaarlijkse stakingsdag per werknemer werd bereikt  [5], is de intensiteit van de conflicten van de jaren 1950 en 1970 nog veraf.
Omdat de perceptie van stakingen sterk getekend is door de stakingen in de vervoerssector, hebben we eveneens gekeken naar het aandeel ervan in het geheel van de stakingen sinds 2009. Tussen 2009 en 2014 vertegenwoordigde de vervoerssector gemiddeld 10% van de stakingen, terwijl de sector telt voor 4% van de werknemers. In die tijdspanne van 6 jaar varieerde het aantal dagen sterk, tussen 16737 dagen in 2013 (8% van het totaal) en 57743 dagen in 2010 (15% van het totaal). In 2014, een jaar met sterke mobilisaties, vertegenwoordigde het vervoer slechts 5,6% van het totaal, d.w.z. 42621 stakingsdagen.
Hoe kan men deze evolutie verklaren?
De sterke daling van stakingen die in alle ontwikkelde landen in de jaren ’80 is te zien, is goed gedocumenteerd. De sterke stijging van de werkloosheid is een van de voornaamste motoren. Voorts trof de crisis van de jaren 1970 sterk die sectoren waar de werknemers gestructureerd en strijdvaardig waren (metaalsector, spoorwerkers, enz.). Parallel hieraan is er een sterke daling van de syndicalisatiegraad, de opmerkelijke uitzondering van België niet te na gesproken, waar de vakbonden institutioneel deel uitmaken van de Verzorgingsstaat. De kloof tussen stabiele werknemers en precaire werknemers (tijdelijke contracten, ongunstigere arbeidsvoorwaarden,…) die vaak minder in staat zijn om hun rechten te verdedigen  [6], met daarbij de mondialisering, met de permanente chantage van delokalisatie van bedrijven, vormen bijkomende elementen die de historische teruggang van de sociale strijd van de werknemers verklaren. Het is zeker geen toeval dat tijdens die periode de openbare sector (of daaraan verwante sectoren), waar de werknemers over het algemeen van meer werkzekerheid genieten, vaak een centrale rol spelen in de werknemersstrijd (lerarenstakingen van 1995, staking bij Sabena in 2001, enz.).
De lichte toename van stakingen eind jaren 1990 is daarentegen weinig gedocumenteerd. Verder beschikken wij niet over gegevens die zouden kunnen aantonen of deze toename eveneens in andere industrielanden plaatsvond; de statistieken van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) vertonen geen duidelijke toename, maar zeer weinig landen leveren statistieken na 2008, een periode waarin sociale bewegingen van grotere omvang de kop opsteken in heel wat landen. Om die reden zijn onze hypothesen tot België beperkt. De crisis riep tot in 2010 eerder een halt toe aan de stakingsbewegingen, wat verklaard kan worden door zowel de angst voor de crisis als door de afwezigheid van besparingen in deze eerste fase. Maar vanaf 2011, het moment waarop het besparingsbeleid op touw wordt gezet, nemen de stakingen toe, maar zonder zekerheid dat deze tendens zich zal verderzetten.
De conclusie is duidelijk. Het heftige anti-stakingsdiscours van vandaag, dat reeds aanwezig was in 2005 en in 2011 [7], valt weliswaar samen met een conjuncturele piek in de stakingscurve, maar stemt historisch niet overeen met een periode van sterke sociale mobilisatie. De bewering "te veel stakingen doden de staking" stemt niet overeen met een periode van massale stakingen. Het is dus het ideologische discours over de staking dat veranderd is. Zowel het politieke als het mediatieke discours beschouwt stakingen steeds minder (of toont het steeds minder) als een legitiem (en zelfs noodzakelijk) middel voor het bekomen en het handhaven van sociale rechten. Deze ideologische nederlaag van de werknemers verzwakt hen in hun actiemiddelen, omdat de staking een van hun voornaamste strijdmiddelen blijft. Met het oog hierop is het waarschijnlijk noodzakelijk om eraan te herinneren dat de sociale strijd, en stakingen in het bijzonder, een beslissende factor van maatschappelijke vooruitgang zijn geweest. Een voorbeeld hiervan is de stijging in de loop van de jaren zestig en zeventig van het aandeel van de lonen in het BBP, terwijl dit vanaf de jaren 1980 daalde, wat een teken aan de wand is van een relatieve daling van de lonen ten opzichte van de inkomsten uit kapitaal  [8]. Deze evolutie is bijzonder verontrustend nu dat er een sterk offensief is ingezet tegen de sociale rechten, ongezien sinds de jaren ’80.

Voetnoten

[1Zamora D., "Grève en Belgique: Haro sur les grévistes et les syndicats", Acrimed

[2Wikipedia omschrijft "gijzelaar" als volgt: "Een gijzelaar is een persoon die tegen de eigen wil door een gijzelnemer gevangen wordt gehouden en die wordt bedreigd met het doel iets van derden gedaan te krijgen."

[3Over de juridische kwesties, zie Jean-Claude Paye, "Belgique : offensive sur le droit de grève "La revue Toudi

[4C.Mcl, "L’évolution de la lutte de classe", Controverses, Forum pour la Gauche Communiste internationaliste

[5Dit is een gemiddeld cijfer wat de evolutie op lange termijn weergeeft. Het werkelijke cijfer van 2014 bedraagt 0,11 stakingsdag per werknemer

[6Deze segmentatie/individualisering van de werknemers is gedocumenteerd, ook in de zware industrie in sectoren zoals de automobiel. Zie bijvoorbeeld: Beaud S., Pialoux M. (1999), Retour sur la condition ouvrière: enquête aux usines Peugeot de Sochaux-Montbéliard, Parijs, Fayard.

[7Zamora D., "Grève en Belgique: Haro sur les grévistes et les syndicats", Acrimed

[8Zie Vandermotten C., Van Hamme G., Marissal P. (2010), La production des espaces économiques, 2 vol., Bruxelles: Uitgave ULB.