Ongelijkheid inzake energiekosten
22 februari 2015
when i was a bird@flickr
Huishoudelijk energieverbruik is een basisbehoefte. We stellen vast dat dit verbruik een grotere plaats inneemt in het gezinsbudget van huishoudens met een lager inkomen. De 10 % armste huishoudens besteden 13,2 % van hun inkomen aan energie, terwijl de 10 % rijkste huishoudens slechts 3 % van hun inkomen eraan besteden. Deze getallen minimaliseren waarschijnlijk de impact van de energiefactuur op het budget van de armere huishoudens, want een groot deel van de armere huishoudens kent een onderconsumptie wat verwarming betreft : in het aandeel 10% armste huishoudens is 23 % niet in staat hun woning adequaat te verwarmen, terwijl van de 10% rijkste huishoudens maar 0,6 % hun woning niet adequaat kan verwarmen.
In dit artikel gaat de aandacht uit naar de huishoudelijke energiefactuur, met andere woorden de energie die nodig is voor de verwarming van de woning en het functioneren van de verschillende elektrische huishoudapparaten. De energie die wordt verbruikt voor het personenvervoer wordt dus niet in acht genomen.
Het is moeilijk om de verschillende onderdelen van de energiefactuur van elkaar te scheiden [1] . Om die reden wordt de energiefactuur in haar geheel bekeken. De uitgaven voor brandstof (gas, stookolie, kolen, hout, enz.) en elektriciteit worden dus bij elkaar opgeteld. In het algemeen wordt een groot deel van de huishoudelijke energiefactuur aan verwarming besteed.
Verschillende factoren hebben een impact op de energiefactuur: het woningtype (vrijstaand huis, rijtjeshuis of appartement), het aantal personen dat in het huishouden leeft, het aantal vertrekken in het huis, het gewest waar de woning gesitueerd is [2] en de bouwperiode. De hoogte van het gezinsinkomen heeft daarentegen weinig invloed op de energiefactuur [3] .
Bovenstaande grafiek toont aan dat hoe rijker het huishouden, hoe groter hun woning is (blauwe lijn) en hoe minder moeilijkheden het heeft om de woning adequaat te verwarmen (gele lijn). Behalve voor de huishoudens uit het eerste deciel van inkomen, is de energiefactuur per equivalent volwassene stabiel tussen het tweede en het tiende deciel van inkomen [4] (rode lijn).
Dit betekent dat de arme huishoudens een factuur per equivalent volwassene hebben die meestal vergelijkbaar is met die van rijkere huishoudens, en dat terwijl ze een kleinere woning hebben en ze vaak klachten hebben over het feit dat ze niet in staat zijn hun woning adequaat te verwarmen. Hoe is dit mogelijk? Omdat de kwaliteit van de woning sterk afhangt van het inkomen van het huishouden.
Bovenstaande grafiek toont aan dat hoe hoger het inkomen van het huishouden, hoe beter de woning geïsoleerd is (dubbel glas, dak en muren geïsoleerd) en hoe hoger de kans dat de woning na 1981 gebouwd is, en dus minder energie verbruikt. Het is namelijk zo dat pas na de oliecrises in de jaren 1970 de eerste maatregelen genomen werden om de woningen beter te isoleren en dat ze minder energie-intensief werden.
Daarom is het verkeerd te veronderstellen dat de rijkere huishoudens meer uitgeven aan energie, en is het niet zo dat het verhogen van de progressiviteit van de energietarieven vanuit sociaal oogpunt een eerlijke maatregel is. Onder de huishoudens die hoge energiekosten hebben, zijn er zowel veel rijke als veel arme huishoudens. Een verhoging van de energietarieven voor alle huishoudens, of beter voor de grote energieverbruikers, is onrechtvaardig en zal arme huishouden hard treffen.
Een verlaging van de energietarieven daarentegen, door bijvoorbeeld een verlaging van de BTW, zal de energiefactuur van de arme huishoudens verlichten en zal een groot deel van hun budget vrijmaken voor de aankoop van andere goederen en diensten.
Vertaling naar het Nederlands : Rob Kaelen
Voetnoten
[1] De huishoudens kennen niet altijd de details van hun verschillende facturen (gas en elektriciteit) maar kennen meestal wel het totale bedrag dat ze aan energie besteden.
[2] Het betreft de 3 institutionele gewesten: Vlaanderen, Wallonië en Brussel. De tarieven voor natuurlijk gas en elektriciteit verschillen sterk tussen de gewesten: ze zijn hoger in Wallonië in vergelijking met Vlaanderen en Brussel.
[3] Zie May X. (2013), Analyse van de energierekening van de huishoudens en het meten van de moeilijkheden waarmee senioren te maken hebben, Université Libre de Bruxelles.
[4] Een equivalent volwassene is een equivalentieschaal die toegepast wordt om de uitgaven voor verbruik aan te passen naargelang de grootte en de gezinssamenstelling van het huishouden. Deze schaal maakt het mogelijk om uitgaven te vergelijken tussen huishoudens met een verschillende samenstelling.