Sociale mix en schoolresultaten
21 januari 2019
Vertaling naar het Nederlands:
Laura Vermeylen
De internationale PISA-testen brachten aan het licht dat de leerlingen van het onderwijs van de Franse Gemeenschap in België povere resultaten behalen en dat het onderwijs sterke ongelijkheden vertoont. Dit motiveerde de Franstalige politieke klasse om bij zichzelf te rade te gaan. De ongelijkheid tussen leerlingen - en dus de zwakke resultaten van leerlingen uit kansarme milieus - worden gezien als het gevolg van het feit dat er geen sociale mix in de scholen is. De afwezigheid van die mix zou dan weer het gevolg zijn van de vrije schoolkeuze die het Belgische schoolsysteem tot een quasi-markt maakt, waar de scholen strijden voor de (“goede”) leerlingen en de ouders voor de (“goede”) scholen. Het is in die context dat het diversiteitsdecreet (“décret mixité”) (2008), dat een systeem invoerde voor de inschrijvingen in het eerste middelbaar, ontworpen werd.
Vermenging – ongeacht het adjectief dat er bij geplaatst wordt – wordt in vele opzichten als erg positief gezien [1]. In het onderwijs zou sociale vermenging de schoolresultaten van de leerlingen uit kansarme milieus verbeteren. Deze hypothese, gekoppeld aan het idee dat leerlingen van eenzelfde buurt vaak naar dezelfde school gaan, leidt tot het benadrukken van de positieve gevolgen van vermenging, niet alleen in de scholen maar ook in de woonwijken. Over het algemeen zouden mensen met een lage socio-economische status gemiddeld hun moeilijkheden nog zien toenemen door hun concentratie binnen hetzelfde lokale grondgebied. Net omdat het die negatieve versterkende effecten zou verminderen, wordt het stedelijk beleid van sociale mix aangemoedigd.
Die zogenaamde “buurteffecten” leiden tot zeer hevige debatten,te beginnen in de Verenigde-Staten waar ze al vroeg werden bestudeerd. Reeds in de jaren 1960 zeiden Sewell en Armer dat het belang van die effecten op schoolresultaten sterk overschat wordt: zonder voldoende precieze individuele en familiale gegevens, kent men aan die buurten (foutief) effecten toe die in feite hoofdzakelijk gelinkt zijn aan de specifieke kenmerken van hun inwoners.
Die opvatting is controversieel gebleven. Later werden verschillende categorieën van mechanismen naar voren gebracht die de mogelijke invloed van de buurt verklaren op onder andere de ontwikkeling en de opleiding van de jongeren: de effecten van normen en modellen, en zelfs de aanstekelijkheid, gelinkt aan persoonlijke invloeden (van leeftijdsgenoten of van volwassenen uit de buurt), de toegang tot en kwaliteit van lokale diensten (scholen, buitenschoolse diensten, zorginfrastructuur, ...), de lokale werking van instellingen (politie,...), de verscheidenheid van toegankelijke sociale netwerken (in het bijzonder de netwerken om banden aan te knopen buiten de lokale gemeenschap), het geografische isolement of de blootstelling aan plaatselijk geweld... Pogingen tot synthese op het einde van de jaren 1990 hebben nochtans niet geleid tot heldere conclusies, noch over de intensiteit van de effecten die ondubbelzinnig aan de buurt toe te schrijven zijn, noch over de geïmplementeerde mechanismen [2].
De verwachte voordelen van het beleid van mix op wijkniveau komen voort uit een zeer onzeker kader van hypotheses. Op onderwijsniveau nemen ze heel schematisch een keten van eenvoudige causaliteit aan, te verdelen in drie verbanden die we hier kort zullen bestuderen voor Brussel (Fig. 1) :
- het verband tussen sociale mix in de buurten en in de scholen (verband 1),
- het verband tussen menging op het niveau van de school en de klassen (verband 2), en
- het verband tussen schoolmix en de schoolresultaten (verband 3).
In dit artikel bestuderen we alleen het eerste verband. In een later artikel zullen we het derde verband bespreken.
De verwachte onderwijsvoordelen van het beleid van sociale mix op buurtniveau veronderstellen, ten minste impliciet, dat de sociale samenstelling van buurten meestal grotendeels weerspiegeld wordt in lokale scholen. Die hypothese is echter helemaal niet vanzelfsprekend. In Brussel blijkt de hypothese niet waar te zijn, zelfs niet in het lager onderwijs wat het niveau is waar leerlingen het vaakst naar een school in hun buurt gaan. Integendeel, zelfs op dit niveau hebben scholen een sociaal selectieve werving die leidt tot een schoolmix die veel lager is dan die in de wijken. Dat is wat Figuur 2 toont. De kaart boven (Fig. 2 A) toont het gemiddelde socio-economische niveau dat effectief werd vastgesteld in lagere scholen in Brussel [3]. Zoals verwacht zijn de scholen in de “arme halvemaan” meestal rood of donkeroranje, geassocieerd met de laagste socio-economische niveaus van de zwaksten, terwijl die in het welgestelde zuidoostelijke deel meestal donkerblauw zijn. Op het eerste gezicht lijkt de kaart daarom de hypothese te ondersteunen dat de sociale samenstelling van de scholen die van buurten weerspiegelt. Dat is nochtans verre van het geval. De kaart linksonder toont wat hun socio-economische niveau zou moeten zijn als de scholen geen sociale selectie hadden voor de buurten waar ze werven: de kaart is veel lichter, wat betekent dat de socio-economische verschillen tussen instellingen duidelijk kleiner zouden zijn als de scholen alleen de sociale structuur van de woonwijken van hun leerlingen weergaven. Daaraan moet worden toegevoegd dat sociale selectie in woonwijken meer bijdraagt tot de sociaaleconomische ongelijkheid tussen scholen dan het feit dat sommige scholen, op dezelfde afstand, voornamelijk werven in de rijkste buurten, en anderen in de armste buurten. De kaart linksonder toont wat het socio-economische niveau van scholen zou moeten zijn, niet alleen zonder selectie in de buurten zelf, maar ook zonder voorkeur voor werving in bepaalde buurten, in functie van hun gemiddelde socio-economische profiel. Men ziet dat de kaart nog lichter wordt, maar in veel mindere mate, wat des te opvallender is aangezien Brussel gekenmerkt wordt door sterke socio-geografische breuken, met sterke socio-economische ongelijkheden tussen buurten [4].
De (relatieve) sociale mix wordt dus verre van systematisch weerspiegeld in de scholen, vooral vanwege de selectiemechanismen binnen de lokale woonruimten. In plaats van samen te worden opgeleid in dezelfde lokale scholen, hebben leerlingen met verschillende sociale achtergronden de neiging, zelfs al wonen ze in dezelfde buurt, om naar verschillende scholen te gaan, en dat al vanaf de kleuterklas. Anders gezegd, de sociale woonmix dreigt op te lossen in een dualisering op het niveau van de bezochte scholen.
Interpretatie: Kaart A meet het gemiddelde socio-economische niveau van leerlingen van lagere scholen
Kaart B toont wat het gemiddelde socio-economische niveau zou zijn als de scholen hun leerlingen op een willekeurige manier zouden werven in elke buurt waar de scholen effectief werven.
Kaart C toont wat het socio-economische niveau van de scholen zou zijn als ze gewoon zouden werven in functie van de afstand.
We benadrukken bovendien dat de effecten van onderwijsdualisering niet in alle buurten waar een sterke sociale woonmix heerst met dezelfde intensiteit verschijnen Ze zijn gemarkeerder in de randgebieden van buurten met een zeer lage socio-economische status, onder andere in meerdere buurten waar de overheid sterk inzette op een grotere sociale mix wat leidde tot gentrificatieprocessen (afbeelding 9). Dit suggereert dat het stedelijk beleid dat leidde tot een versterking van de sociale woonmix niet geleid heeft tot een overeenkomstige toename van menging in de scholen, maar eerder geleid heeft tot versterkte dualiseringseffecten.
Interpretatie: De kaart toont voor elke buurt het gemiddelde verschil tussen het socio-economische niveau van de scholen waar kinderen uit de buurt schoollopen. Het rode niveau betekent bijvoorbeeld een zeer groot socio-economisch verschil tussen verschillende scholen waar kinderen uit de buurt schoollopen.
LEen sociale mix op, gesteld dat dat het doel is, kan niet bereikt worden met een beleid van sociale mix op wijkniveau. Sociaal gemengde scholen vereisen eerst en vooral een daadkrachtig beleid dat zich rechtstreeks focust op het onderwijssysteem, in het bijzonder op het aanpakken van de vrije onderwijskeuze. Ook al heeft het diversiteitsdecreet (“décret mixité”) als doel de vrije inschrijvingen in het onderwijs tot op zekere hoogte te reglementeren, toch kan dit maar tot beperkte effecten leiden aangezien het enkel over de inschrijvingen aan het begin van het secundair onderwijs gaat. Het decreet heeft dus geen invloed op het basisonderwijs. Bovendien wordt het effect beperkt door de de selectie die plaatsvindt na het eerste jaar secundair onderwijs.
We wijden niet uit over het tweede verband, dat ondanks zijn belang nauwelijks onderzocht werd in Brussel. Het is echter noodzakelijk om te benadrukken dat sociale menging binnen een school geen gelijkwaardige sociale menging in de klassen garandeert. Een studie gevoerd in de Franse Gemeenschap komt tot het besluit dat al in het lager secundair onderwijs, dus voor de opsplitsing in algemene, technische en beroepsopleidingen, tussen een vijfde en een derde van de socio-economische segregatie tussen leerlingen zou overeenkomen met de segregatie tussen klassen binnen dezelfde instellingen. Die segregatie zou gedeeltelijk te verklaren zijn door de academische selectie, maar zonder zich er tot te beperken. De studie heeft het verder ook over de hypothese dat de vermindering van segregatie tussen scholen dankzij de diversiteitsdecreten die de inschrijvingen aan het begin van het secundair onderwijs regelen, zou kunnen leiden tot de versterking van die segregatie binnen de scholen en zo de effecten van de schooldiversiteit [5] vermindert (Danhier 2016).
Het verband tussen schooldiversiteit en schoolresultaten blijft onderwerp van wetenschappelijke debat. Die vraag zullen we in een volgend artikel gedetailleerder onderzoeken.
Voetnoten
[2] Ellen et Turner, 1997 ; Brooks-Gun et al., 1997
[3] Dit wordt berekend door het gemiddelde te nemen van de individuele indexen van de leerlingen, die op hun beurt worden geschat door verschillende socio-economische kenmerken van hun gezinnen samen te brengen: het inkomen, het hoogst behaalde diploma binnen het gezin, het aandeel van volwassenen die een betaalde baan hebben, het soort baan, enz.
[4] "La mixité, c’est surtout pour les (quartiers) pauvres", G. Van Hamme et P. Marissal
[5] Danhier J. Et al., 2016, Ségrégation intra-établissement en Fédération Wallonie-Bruxelles, Congrès de l’AREF, MONS, 7-04-2016