Tiny gaat naar school (in het buitengewoon onderwijs)
29 april 2015
Wanneer een kind ’anders’ is, omdat hij een mentale achterstand, een lichamelijke handicap of een leerstoornis (dyslexie, aandachtstekort, ...) heeft, gaat hij meestal niet met de anderen naar school. Het Belgisch onderwijssysteem organiseert een ’buitengewoon’ onderwijs dat aangepast is aan de specifieke leerproblemen van deze kinderen. Het lijkt een goed idee om de school aan te passen aan de moeilijkheden van de kinderen. Maar zou het niet beter zijn om dit in een gewone school te doen? En wat zijn trouwens de factoren die ertoe leiden dat een kind naar het buitengewoon onderwijs verwezen wordt? Hoe beleven deze kinderen hun schooltijd? Ontmoeting met dr. Denis Verheulpen, neuropediater, die jarenlang in Brussel en in Charleroi heeft gewerkt. [...]

Mike Bitzenhofer@flickr
Wat vindt u van het antwoord dat het schoolsysteem geeft op de
leerproblemen van deze kinderen? Vindt u het aangepast?
Met kan op meerdere manieren antwoorden op deze vraag. Het Belgische schoolsysteem heeft zich oprecht geprobeerd aan te passen, door een buitengewoon onderwijs (ook wel eens “aangepast” onderwijs genoemd) op te zetten, om tegemoet te komen aan verschillende leerproblemen of problemen met integratie op school. Er worden acht verschillende onderwijstypes georganiseerd (zie het kader hieronder).Een van de taken van de psycho-medisch-sociale centra (PMS, CLB in Vlaanderen) is om leraren te helpen in het oriënteren van de kinderen, met name naar het buitengewoon onderwijs, en de contacten te vergemakkelijken tussen de school en artsen, psychologen, logopedisten, psychomotorische therapeuten, enz.
Dit systeem is zeker verdienstelijk, en is een stuk beter dan de totale uitsluiting die men tot halverwege de 20e eeuw kon vaststellen. In de praktijk, zo zeg ik wel eens op een uitdagende manier, heeft men het systeem van de grote zwarte prullenmand vervangen door het systeem van afval scheiden. Als men de onderwijsbegeleiding bekijkt lijkt het inderdaad vaak alsof leraren en PMS centra sommige kinderen in verschillende afvalzakken stoppen. Vaak zijn de redenen maar weinig pedagogisch, en op de manier waarop dit systeem toegepast is, is het weinig constructief, net zoals het zittenblijven voor leerlingen met achterstand of uitsluiting in geval van gedragsproblemen. Als kinderen naar het buitengewoon onderwijs doorverwezen worden wordt dit vaak als negatief en vernederend beleefd. Er heerst bij de leraren vaak veel onhandigheid, ergernis en een bureaucratische aanpak. Dit kan leiden tot veel leed, laag zelfvertrouwen en opstandigheid tegen het systeem.
In theorie is dit systeem niet zo slecht, maar in de praktijk brengt het vooral veel onrecht, onbegrip en leed voor de kinderen, de ouders en de leraren.
Bovendien tonen de getallen dat er veel buitenlandse kinderen en kinderen van migranten in het buitengewoon onderwijs zitten [1].
Inderdaad, en meerdere aspecten moeten in aanmerking genomen worden. Ten eerste hangt het er sterk vanaf welke personen er tegenover je zitten. En dit is waar in elke situatie: als je toevallig iemand hebt die onnozel en chicaneus is, heb je niet dezelfde kansen dan als je iemand hebt die toegewijd, intelligent en een soepele geest heeft. Vaak worden kinderen met niet specifieke schoolproblemen (bijvoorbeeld: ’het gaat niet erg goed op school omdat mijn ouders bijna geen Frans/Nederlands spreken’) naar het buitengewoon onderwijs doorverwezen omdat leraren in het secundair onderwijs het te moeilijk hebben omdat ze voor een klas van dertig leerlingen staan! Dus komen deze kinderen in een ’aangepast’ onderwijs te zitten dat helemaal niet aangepast is, en dat geen oplossing is voor het probleem. Zonder te willen stigmatiseren gebeurt dit constant in sommige PMS centra en regio’s.
Bovendien blijkt het ook dat er onder migranten veel mensen zijn die niet opgeleid genoeg zijn om hun kind te helpen als hij of zij moeilijkheden op school heeft. Er zijn jammer genoeg ook veel gevallen in welke ouders reageren op het falen van hun kind door kritiek op hem of haar te uiten, of zelfs door hem of haar te slaan. Dit onderwerp is erg taboe maar is toch erg aanwezig in verschillende culturen die bij ons aanwezig zijn, en ook in ’onze’ cultuur, waar het waarschijnlijk het meest taboe is, en dus ook het minst zichtbaar. Het probleem is veelvoudig, maar wordt gekenmerkt door negatieve a priori’s, een diepgaand welwillend racisme, een soort van koloniale neerbuigendheid. [...]
Ik neem aan dat deze kinderen, die stoornissen hebben die niet herkend zijn, of die van type naar type doorverwezen worden omdat er geen plaats voor hun gevonden is (zie kader hieronder), zin hebben om op te geven, en de school vroegtijdig te verlaten?
Altijd. Soms kan dit falen door het systeem zelf uitgelegd worden, soms door de houding van het PMS centrum, de leraren of de ouders. Het is zeker dat dit ingewikkelde onderwerpen zijn, dat men sommige belangrijke dingen soms mist terwijl men probeert zijn best te doen. Maar het feit is dat, vooral in het begin van de tienerjaren, als men constant inspanningen levert, en telkens “Doe eens wat moeite!" te horen krijgt, en deze inspanningen niks opleveren, men snel zal opgeven. En dan heeft men het vaak over “luiheid”. Ik ken bijna niemand die lui is in vakgebieden waarin hij of zij competent is.
Zijn er landen die een beter antwoord leveren op deze leermoeilijkheden?
Er zijn niet veel “ontwikkelde, democratische en geïndustrialiseerde” landen waar de situatie slechter is dan in België of Frankrijk. Bij wijze van anekdote: in de Europese school is de Franstalige afdeling de enige waar kinderen nog kunnen blijven zitten. In deze school zijn er instructies, die grondig zijn doordacht door Europese pedagogen, die kinderen met leerproblemen moeten helpen om hun Europees baccalaureaat [2] te behalen en zich te oriënteren naar een gebied waar zij bekwaamheden in hebben. In het Belgisch systeem bestaan zulke instructies niet. Wat universitair niveau betreft zijn er meerdere pagina’s met instructies voor studenten met leerproblemen op de website van de KUL [3], maar in Franstalig België ben ik zoiets nog nooit tegengekomen.
Bij wijze van spreken is Finland een soort ’paradijs’ [4]. 20 of 30 jaar geleden is er, tegen ieders mening en ondanks het hoongelach van ouders en leraren, een systeem van ’nul uitsluiting’ opgesteld, waarin plaats is voor iedereen, in elke klas. De middelen, in plaats van toegekend te worden aan PMS centra of buitengewone scholen, werden gebruikt om kleinere klassen te creëren, in welke kinderen in groepjes van 4 of 5 werken, met gevarieerdere leersystemen en -media zoals bijvoorbeeld computers die hun in de klas ter beschikking staan. Voor sommige kinderen is het een enorme steun om een computer te kunnen gebruiken. Ze kunnen er bijvoorbeeld aantekeningen mee maken, in het geval dat ze een onleesbaar handschrift hebben, of in gevallen van zware dysorthographie. Waarom is het geen optie om met een spellingscontrole te schrijven, terwijl ze dat hun hele leven zullen doen? Waarom maken we er een soort van wedstrijd van, waar mensen in een rolstoel, halfzijdig verlamd, het moeten opnemen tegen Usain Bolt? Als Usain Bolt een steen in zijn schoen zou hebben, zou hij geen Olympisch kampioen zijn. [...]
[Het Finse systeem] is een filosofie die op sociaal vlak veel meer acceptabel en open is. In ons systeem, hoe welwillend het ook is, verdwijnt een gehandicapt kind als hij twee en een half jaar is - of vijf en een half jaar als hij toevallig in een erg openstaande en beschikbare kleuterschool terechtkomt - compleet uit het sociale leven. Hij of zij gaat niet meer naar school met de anderen, moet met andere gehandicapten naar school, in een soort van gehandicaptenghetto, waar het meestal goed met hem/haar gaat omdat er geweldige mensen voor hem/haar zorgen, maar waar hij/zij zich altijd uitgesloten zal voelen uit de echte wereld, uit het echte leven. En door de ontwikkeling, niet van ons onderwijssysteem, maar de niet-filosofische ontwikkeling van onze samenleving, is dit een realiteit voor mensen die alsmaar minder gehandicapt zijn. De norm wordt hoe langer hoe kleiner.
Dit is representatief voor het gladstrijken van onze samenleving. We hadden het over een wedstrijd: men moet concurrerend zijn, rendabel zijn, enz.
Het lijkt meer en meer op klonen! En dit vooral op school, waar het belangrijk is om glad en kneedbaar te zijn, en geen verrassingen met zich mee te brengen. Zo krijgt men goede meegaande werknemers, die dynamisch, gehoorzaam en voorspelbaar zijn. We leven in een samenleving die alle originaliteit wist en diegenen met zwaktepunten terzijde laat. Ondanks alles heb ik het gevoel dat mensen die oneerlijk uit het normaal onderwijs uitgesloten zijn vandaag meer kans hebben dan 50 jaar terug om zich te redden, door de aandacht te richten op hun talenten en hun creativiteit. Dit hebben mensen met dyslexie, dysorthographie en dyspraxie altijd al gedaan! Edison, Benjamin Franklin, Winston Churchill behoorden tot de slechtste leerlingen. De vader van Churchill zei dat de schoolresultaten van zijn zoon een belediging voor de intelligentie waren. En Edison werd met 12 jaar van zijn school gestuurd omdat hij ’debiel’ was.
Vertaling naar het Nederlands : Rob Kaelen
Kader:de acht types van het buitengewoon onderwijs
Het buitengewoon onderwijs wordt georganiseerd voor kinderen en jongeren van 2 tot 21 jaar. Het is gesplitst in acht types die overeenkomen met verschillende categorieën van handicaps of stoornissen:
– Type 1 :lichte mentale achterstand.
– Type 2 :matige of ernstige mentale achterstand.
– Type 3 :gedragsproblemen en/of emotionele problemen.
– Type 4 :lichamelijke handicaps.
– Type 5 :zieke of herstellende leerlingen (wordt gegeven in ziekenhuizen).
– Type 6 :visuele handicaps.
– Type 7 :auditieve handicaps.
– Type 8 :leerstoornissen.
Voetnoten
[1] In dit verband, zie het volgende document van de Franse Gemeenschap: ’Publics de l’enseignement spécialisé : les élèves de nationalité étrangère’
[2] http://occ.ibo.org/ibis/documents/general/specific_interest/special_needs/d_x_senxx_csn_0408_1_f.pdf
[3] Katholieke Universiteit Leuven
[4] N.d.R.: Tenminste tot 16 jaar, het einde van de leerplicht. Hierna gaan 56% van de leerlingen naar een lyceum, 38% naar het beroepsonderwijs, 2% volgt een 10de leerjaar en 4% houdt (voorlopig) op met studeren (cijfers: Claude Antilla, 2008). Het secundair onderwijs is hiërarchisch ingedeeld. Een voorbeeld: een lyceum van hoog niveau eist dat de leerling een 9 (op een schaal van 4 tot 10) heeft in sommige vakken om zich in die school in te kunnen schrijven. Op het einde van de schooltijd is er een nationaal examen om zich in te schrijven in het hoger onderwijs. Het behalen van dit examen is nodig om zich in te schrijven in het hoger onderwijs.