Als men wil, kan men!
Is de toegang tot de universiteit voldoende om ook te slagen? Het geval van de KUL
8 december 2025
Bestaat er nog steeds ongelijkheid in het Vlaamse hoger onderwijs? Op het eerste gezicht lijkt de toegang tot het hoger onderwijs relatief gedemocratiseerd dankzij studiebeurzen het geplafonneerd inschrijvingsgeld. Bovendien zijn de toelatingscriteria niet per se beperkend. Behalve voor opleidingen zoals geneeskunde en tandheelkunde, waarvoor een toelatingsexamen vereist is. Voor kunstacademies is een diploma dat gelijkstaat aan het Belgische CESS (getuigschrift van het secundair onderwijs) voldoende. In 2014 lag het slaagpercentage voor dit diploma bij 18- tot 24- jarigen in België rond de 75% [1]

Kristian Niemi - From the starting blocks
Wanneer men de ongelijkheden in het hoger onderwijs van naderbij bekijkt, lijken er twee sociale factoren een rol te spelen: toegang and succes. Deze twee factoren zijn geanalyseerd in een studie aan de hand van gegevens die sinds 1964 aan de KUL (Katholieke Universiteit Leuven) verzameld werden over eerstejaarsstudenten. De resultaten die besproken worden in dit artikel, zijn afkomstig uit diezelfde studie.
Veralgemening van het hoger onderwijs
De onderstaande grafiek toont de evolutie van het aantal inschrijvingen in het eerste jaar aan de KUL sinds 1964:
Figuur 1. Evolutie van het aantal inschrijvingen in het eerste jaar aan de KUL, 1965-2014
We zien een zeer sterke toename van het aantal inschrijvingen in het eerste jaar, van 2.000 in 1964 tot bijna 9.000 in 2014. Dit lijkt erop te wijzen dat er inderdaad sprake is geweest van “veralgemening” van de toegang tot de universiteit. Dit fenomeen wordt vaak geïnterpreteerd als het idee dat het voldoende is om gemotiveerd te zijn om te slagen: “Als men wil, kan men!”
Volgens deze veelgehoorde opvatting zou succes aan de universiteit afhangen van individuele keuzes: de meest verdienstelijke studenten zullen slagen, als ze dat echt willen. Maar betekent deze veralgemening ook daadwerkelijk democratisering?
Om een antwoord te bieden op deze vraag, moeten we kijken naar het studiesucces van eerstejaarsstudenten aan de universiteit.
Slagen in het eerste jaar: de echte sociale filter
De onderstaande grafiek toont het slaagpercentage in het eerste jaar aan de KUL sinds 1964, afhankelijk van het opleidingsniveau van de vader. In 1964 was het slaagpercentage vrijwel gelijk voor alle studenten, ongeacht hun sociale achtergrond. Tussen de 55 en 60% van de eerstejaarsstudenten slaagde in hun eerste jaar. Een mogelijke verklaring hiervoor is het feit dat gezinnen in die tijd hun kinderen enkel naar de universiteit stuurden met de bijna-zekerheid dat ze zouden slagen, aangezien studeren een grote financiële last betekende voor minder welgestelde families [2]. Studenten uit arbeidersgezinnen waren destijds dan ook niet representatief voor hun sociale klasse, omdat zij een strenge voorselectie hadden doorstaan. Alleen kinderen met een uitzonderlijk sterk academisch parcours schreven zich in aan de universiteit.
Figuur 2. Succespercentage in het eerste jaar aan de KUL, naar diploma van de vader, 1964-2014
Door de groei van het universitair onderwijs tijdens de tweede helft van de 20e eeuw werden steeds meer mensen uit arbeidersgezinnen toegelaten tot de universiteit. Tegelijkertijd werd de kloof in de slaagcijfers tussen verschillende sociale achtergronden steeds groter. Uit de grafiek blijkt dat studenten van wie de vader een laag opleidingsniveau heeft, in 2014 een veel lagere kans op slagen hadden (17%) dan studenten van wie de vader een universitair diploma had (36%). Opvallend is dat het slaagpercentage systematisch instort na 2004. De reden van deze sterke daling is de afschaffing van het oude jaarsysteem ten gunste van het cyclisch susteem, wat de manier waarop resultaten berekend werden veranderde. Dit veranderd echter niets aan de conclusie van deze studie: de verschillen in slaagkansen op basis van sociale afkomst bleven in 2014 aanzienlijk. Dus zelfs als het financieel gemakkelijker wordt om aan hogere studies te beginnen, lijkt niet iedereen dezelfde slaagkansen te hebben.
Het slaagpercentage van eerstejaarsstudenten aan de KUL kan ook worden geanalyseerd op basis van het opleidingsniveau van hun moeder. Uit de volgende grafiek blijkt dat de algemene trend vergelijkbaar is, maar met 1 opvallend verschil: in 1964 hadden studenten met een hoogopgeleide moeder al een aanzienlijk hogere slaagkans dan de rest. Het is interessant om te zien dat een hoogopgeleide moeder al in 1964 een voordeel leek te bieden. Dit fenomeen is waarschijnlijk te verklaren door het feit dat studenten met een universitair geschoolde moeder destijds uit zeer welgestelde milieus kwamen. Toegelaten worden aan de universiteit was in die tijd voor vrouwen immers voorbehouden aan een zeer kleine elitegroep, aangezien slechts een beperkt aantal vrouwen de kans kreeg om hogere studies aan te vatten [3].
Figuur 3. Succespercentage in het eerste jaar aan de KUL, naar diploma van de moeder, 1964-2014
Conclusie
Vandaag de dag ligt het probleem van sociale ongelijkheid in het hoger onderwijs niet zozeer bij de toelating tot de universiteit, maar vooral bij de slaagkansen. Met andere woorden, de toegangsdrempel is geleidelijk vervangen door de succesdrempel als belangrijkste factor in het creëren van sociale ongelijkheden. Natuurlijk ontstaan sociale ongelijkheden niet pas aan de universiteit. Ze worden in eerdere onderwijsfasen al gevormd, en verschillende studies tonen aan dat sociale afkomst een cruciale rol speelt bij de keuze van het secundair onderwijs. Wat op zijn beurt bepalend is voor de vaardigheden die nodig zijn om te slagen in het hoger onderwijs [4].
Toch blijkt uit de verschillen in slaagcijfers per sociale achtergrond dat universiteiten ongelijkheden in stand houden via hun eigen mechanismen. Helaas zijn deze bevindingen verre van nieuw, en met de huidige bezuinigingsmaatregelen en de onderfinanciering van openbare instellingen lijkt de situatie niet te verbeteren. Integendeel, er zou op elk onderwijsniveau geïnvesteerd moeten worden om een echte democratische toegang tot het hoger onderwijs te garanderen.
Voetnoten
[1] Eurostat, 2018, https://ec.europa.eu/eurostat.
[2] I. DE LANOO, Stratifikatieproblemen en democratisering van het universitair onderwijs, De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1969.
[3] Bijvoorbeeld, in 1930-31 vertegenwoordigden vrouwen 5% van de studenten aan de UCL, https://fr.wikipedia.org/wiki/Femmes_dans_les_universités_en_Belgique.
[4] OESO, PISA, http://www.compareyourcountry.org/pisa/country/BEL.

