Afdrukbare versie van dit artikel Afdrukbare versie

Opleiding Sociale klassen

Hoe de universiteiten bijdragen aan de ongelijkheid op school

22 augustus 2017 Jonathan Unger
Dit artikel is een herpublicatie van het artikel dat eerst verscheen op 12 oktober 2015

CC by

Omdat de universiteit de laatste etappe in de schoolcarrière is, schuift ze de verantwoordelijkheid voor onderwijsongelijkheid grotendeels van haar af. Het is inderdaad zo dat het grootste deel van de selectie gebeurt tijdens de schooljaren die aan de universiteit voorafgaan. In de arme Brusselse wijken [1] ging er in 2001 maar 7,2% van de jongeren van 18 tot 22 jaar naar de universiteit, een getal dat oploopt tot 23,1% voor de andere wijken van Brussel (zie Tabel 1). Om in een universiteit te geraken heeft men ook een diploma nodig. 45% van de jongeren (18-22 jaar) uit armere wijken zijn echter niet in het bezit van het nodige diploma. In de andere wijken van Brussel heeft 67% van de jongeren een diploma van het secundair onderwijs wat hen toegang geeft tot het hoger onderwijs. Zelfs al hebben ze dat diploma, toch gaat er maar 45 % van de armere jongeren naar het hoger onderwijs, tegenover 64 % van de andere jongeren. De keuze van het type hoger onderwijs wordt ook beïnvloed door de (sociaal-)geografische oorsprong (36% van de studenten uit armere wijken kiezen voor een universiteit, tegenover 53% van de andere studenten). De selectie die door het schoolsysteem gemaakt wordt, wordt dus versterkt door verschillende uitsluitingsprocessen die plaatsvinden bij jongeren uit armere wijken. Men hoort inderdaad vaak dingen als ’Een universiteit, dat is niks voor mij’. Anderzijds hebben de universiteiten een divers publiek: de studenten hebben allemaal een diploma van het secundair onderwijs, maar beschikken toch over zeer verschillende bekwaamheden in functie van de scholen waar ze naartoe gingen en het culturele milieu waar ze vandaan komen.

Als men zich buigt over de werking van het universitair systeem, moet men echter vaststellen dat dit systeem gekenmerkt wordt door verschillende selectie- en oriëntatieprocessen die een domper zetten op het enthousiasme over het feit dat bijna iedereen een secundair diploma verkrijgt. De tabel hieronder maakt het duidelijk dat het universitair systeem de schoolselectie voortzet. Bij gebrek aan gegevens over de sociale afkomst, gebruiken we de woonwijk van de studenten om de sociale selectie aan de universiteit te benaderen [2]. Op 100 studenten afkomstig uit een arme Brusselse wijk, behalen er ongeveer 25 hun diploma, terwijl dit getal oploopt tot 45 in de rest van Brussel, en dit, terwijl er al een grotere selectie bij de arme studenten heeft plaatsgevonden voor ze aan de universiteit begonnen.

Tabel 1. De verschillende fases van de schoolselectie in functie van de sociaal-geografische afkomst van personen van 18 tot 22 jaar, 2001
DiplomaniveauMinderbedeelde wijkenRest van het Brussels Hoofdstedelijk GewestBrussels Hoofdstedelijk Gewest in zijn geheel
% van de bevolking met een diploma secundair onderwijs dat toegang geeft tot het hoger onderwijs 44,5% 67,4% 62,5%
% studenten van het hoger onderwijs die een diploma secundair onderwijs bezitten 45,4% 64,0% 61,1%
% studenten hoger onderwijs die een universitaire opleiding volgen 35,7% 53,4% 51,4%
% universiteitsstudenten in de bevolking van 18 tot 22 jaar 7,2% 23,1% 19,6%
% studenten die hun universitaire opleiding afmaken [3] 25,6% 56,7% 45,3%

Source : Socio-economische enquête, Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie, 2001 ; Unger J., 2004.

De bevindingen zijn dus overduidelijk: niet alleen ontvangen de universiteiten de ongelijkheid die elders veroorzaakt wordt, ze dragen er zelf ook aan bij. Gezien deze constatering benadrukken de universiteiten dat de massificatie van het hoger onderwijs niet hand in hand is gegaan met een evenredige toename van de financiële middelen. Bovendien wordt het betoog van de overheid en van de universiteit wat betreft de ’universiteit van het slagen’ maar met weinig (en alsmaar minder) financiële middelen ondersteund. Deze geringe middelen leiden tot het creëren van goedkope pedagogische tools met behulp van de nieuwe technologieën, in plaats van een geschikte begeleiding voor studenten met moeilijkheden.

Moet men universiteiten dus vrijstellen van deze verantwoordelijkheden? Zeker niet. We stellen vast dat de pedagogische begeleiding veel groter is voor studenten op hoger niveau (Master) dan voor de massa’s studenten die in het eerste bachelorjaar ingeschreven zijn. Terwijl de masterstudenten les hebben in kleine groepen en met veel begeleiding, hebben de bachelorstudenten les in enorme auditoria, met beperkte leermiddelen en pedagogische begeleiding. Dit toont de wens om een opleiding en een diploma van hoge kwaliteit te verschaffen aan een sterk geselecteerde elite voor het begin en in het begin van de universitaire opleiding. De anderen zijn op zichzelf aangewezen om dit niveau te bereiken.

Vertaling naar het Nederlands : Rob Kaelen

Voetnoten

[1De arme wijken zijn hier de gemeentes van de halve maan tussen Sint-Joost en Sint-Gillis via Molenbeek en Anderlecht. Deze wijken maken 20% van de Brusselse bevolking uit. Zie, in het Frans: Van Hamme G., Marissal P. (2008), ’Lectures politiques du lieu de résidence des candidats aux élections bruxelloises’, L’Espace politique, 2008 (1), online: http://espacepolitique.revues.org/index508.html

[2Het is zeer waarschijnlijk dat deze manier van meten de universitaire selectie onderschat, door het feit dat een aanzienlijk deel van de studenten die in arme wijken wonen eigenlijk tot de middenklasse behoren.

[3Gegevens met betrekking tot de grootste universiteit van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van de periode 1990-2002.