Afdrukbare versie van dit artikel Afdrukbare versie

Leefomgeving Sociale klassen

Sociale segregatie van koppels in België

26 oktober 2015 Joël Girès

CC by

’Liefde is blind’, zegt het spreekwoord. Nochtans begin je niet met om het even wie een relatie: koppels lijken vanuit sociaal oogpunt vaak op elkaar. De uitdrukking ’Soort zoekt soort’ lijkt dus beter van toepassing. Dit artikel onderzoekt het fenomeen in België.

Relatievorming is een intieme aangelegenheid. Men kan zich dus afvragen wat het te maken heeft met sociale ongelijkheid. Maar koppels vormen zich binnen dezelfde sociale klasse (een fenomeen dat homogamie genoemd wordt). Dit is een indicator van de ongelijkheid van de maatschappij, want dit fenomeen speelt een rol in de reproductie van ongelijkheid van generatie op generatie: het feit dat ouders gelijkaardige sociale posities bekleden vergroot zeer waarschijnlijk de kans dat hun kinderen in sociaal opzicht niet zeer verschillend zijn. Homogamie bevordert de overdracht van economische en culturele mogelijkheden - of gaat het net tegen (de ouders vertonen de tendens om beiden bevoordeeld, of integendeel, benadeeld te zijn). Bovendien maakt homogamie ons bewust van het feit dat een ongelijk systeem gevolgen heeft tot in de meest intieme en affectieve dimensies van het leven.

Om de omvang van homogamie in België te vatten, baseer ik mij op een recent onderzoek dat in heel België werd gevoerd [1]. Enkel koppels die onder hetzelfde dak leven [2], komen in aanmerking. Zo worden koppels geselecteerd die reeds een minimaal duurzaam verband hebben en goederen delen. Voor de berekening van homogamie heb ik de ondervraagde personen en hun partners gegroepeerd in vijf categorieën in functie van hun baan [3] (zie tabel 1). Deze categorieën worden hiërarchisch opgedeeld: hoe ’lager’ in de classificatie, hoe lager de financiële inkomsten en het scholingsniveau.

Tabel 1: De verschillende sociale categorieën
Sociale klasseDiploma hoger onderwijsVoorbeelden van beroepen
1. Leidinggevend kader 75,6% Directeur van een bedrijf, burgerlijk ingenieur, arts, hoogleraar aan de universiteit, hoteleigenaar, architect
2. Middenkader 59,4% Politiecommissaris, leraar secundair onderwijs, artiest, vroedvrouw, industrieel tekenaar, kinesitherapeut
3. Intermediaire beroepen 35,3% Onderwijzer, bankbediende, vertegenwoordiger, secretaris, sportman, boekhouder
4. Zelfstandigen, opzichters en gekwalificeerde arbeiders 11,4% Landbouwer, slager, boekhandelaar, mecanicien, timmerman, elektricien, metselaar.
5. Laaggeschoolde bedienden en arbeiders 6,2% Politieagent, magazijnier, buschauffeur, handarbeider, poetser, loketbeambte, kok

We beginnen eraan door de sociale posities van de leden van de weerhouden koppels te kruisen (ongeacht het geslacht):

Elk hokje van de tabel stelt een type koppel voor. De cijfers in de verschillende hokjes van de tabel vertegenwoordigen de percentages per lijn. Zo is te zien dat 33,5% van de leidinggevende kaders een partner heeft met een gelijkaardige functie (hokje bovenaan links), terwijl slechts 10,1% van hen een laaggeschoolde arbeider of bediende als levensgezel(in) heeft (hokje bovenaan rechts). Omgekeerd heeft slechts 8,1% van de laaggeschoolde arbeiders en bedienden een levensgezel(in) die leidinggevend kaderlid is (hokje links beneden), terwijl 35,6% een koppel vormt met een lid van dezelfde categorie (hokje rechts beneden). De gekleurde bolletjes geven aan of de verschillende soorten koppels waarschijnlijk zijn (blauw) of niet (roze). De omvang van het bolletje geeft een idee van de ’aantrekkingskracht’ (blauw) of de ’afstoting’ (roze) van beide categorieën [4]. Zo ziet men dat de leidinggevende kaders een sterke kans hebben om een koppel te vormen met een ander leidinggevend kaderlid, aangezien het bolletje voor dit type koppels blauw en groot is. Omgekeerd hebben dezelfde kaderleden slechts een lage kans om een koppel te vormen met een laaggeschoolde arbeider of bediende, aangezien het bolletje eveneens groot is, maar roze van kleur. Over het algemeen zien we dat de blauwe bolletjes zich in de hokjes bevinden waar leden van dezelfde categorieën samenkomen (leidinggevenden onder elkaar, middenkaders onder elkaar, laaggeschoolde arbeiders of bedienden onder elkaar, enz.), wat betekent dat er een grotere kans is op dit soort koppel. Omgekeerd zien we dat de roze bolletjes in hokjes verschijnen waar categorieën samenkomen die sociaal ver van elkaar afstaan (een koppel met een leidinggevend kaderlid en een laaggeschoolde arbeider/ bediende), wat de relatieve zeldzaamheid van dit soort relaties aantoont.

Aldus toont deze eerste tabel duidelijk een vorm van sociale segregatie: koppels bestaan vaker uit personen die tot gelijkaardige of nabije categorieën behoren, terwijl koppels die bestaan uit uitersten veel zeldzamer zijn. We wagen ons nu aan dezelfde oefening door de personen te klasseren volgens het niveau van hun diploma:

Hier is eveneens een zeer sterke segregatie op te merken: 66,6% van de personen met een diploma hoger onderwijs vormt een koppel met iemand die eveneens over een diploma hoger onderwijs beschikt, terwijl slechts 1% van hen een koppel vormt met iemand die maximum een diploma lager onderwijs heeft. Omgekeerd is slechts 4,7% van de personen met een diploma lager onderwijs in koppel met iemand met een diploma hoger onderwijs, terwijl zij in 50,7% van de gevallen een koppel vormen met iemand met hetzelfde scholingsniveau. De blauwe bolletjes volgen vrij precies de diagonaal van de tabel, wat aantoont dat er een veel grotere kans is op koppelvorming tussen twee personen met hetzelfde scholingsniveau.

Wat is de verklaring voor deze resultaten? Personen die gelijkaardige sociale posities bekleden, hebben meer kans om elkaar te ontmoeten omdat zij eenvoudigweg op dezelfde plaatsen komen [5]. Denk maar aan het onderwijs dat de ontmoetingskansen tussen hooggediplomeerden bevordert, aangezien kortgeschoolden noodzakelijkerwijs minder lang in het onderwijs blijven, en het onderwijs achter zich laten op de leeftijd vóór er vaste relaties worden aangegaan. Dit is ook de reden voor de koppelvorming tussen leidinggevende kaders of vrije beroepen, aangezien er voor deze posities over het algemeen aan de universiteit wordt gestudeerd.

Hetzelfde fenomeen van segregatie is op te merken in de openbare ruimte. Enerzijds ontmoeten hooggeschoolden hun partner minder vaak in ’open’ ruimtes (discotheken, buurt) dan in ’gesloten’ en “voorbehouden” ruimtes, waar bepaalde categorieën feitelijk buitengesloten zijn. Denk maar aan de onderwijsinstellingen [6] of op de werkvloer. Anderzijds, hoewel er toch ontmoetingen in de openbare ruimte plaatsvinden, is ook deze in hoge mate gesegregeerd. Zo wonen de leden van de verschillende sociale categorieën niet in dezelfde wijken en gaan ze niet naar dezelfde cafés [7], wat hun ontmoeting bemoeilijkt.

Als men ’communitarisme’ definieert op basis van het feit dat de leden van verschillende categorieën weinig met elkaar trouwen en niet op dezelfde plaatsen komen, dan kan men stellen dat de volledige Belgische bevolking eigenlijk is “gecommunitariseerd”. Nochtans wordt deze term voornamelijk voorbehouden voor de bevolking ’van geïmmigreerde oorsprong’. Zo verklaarde Alain Destexhe (MR) tijdens een uitzending op de RTBF-radio dat we getuige zijn van ’een terugplooien op zichzelf van bepaalde gemeenschappen, van onderlinge huwelijken, van weinig uitwisseling met andere Brusselse bevolkingsgroepen’. Deze framing is op zijn minst twijfelachtig, want zoals wij uitvoerig hebben aangetoond doet nagenoeg de volledige maatschappij aan sociale segregatie. Op te merken valt dat de hogere klassen (universitairen, leidende kaders en vrije beroepen) net zo homogaam zijn als de achtergestelde bevolkingsgroepen…

Vertaling naar het Nederlands : Marie-Eve Cosemans & Rob Kaelen

Voetnoten

[1Alle gegevens die in dit artikel worden gebruikt komen uit de bundeling van de onderzoeken The European Social Survey (ESS) van 2002 tot 2010. De database is vrij toegankelijk op de website: http://www.europeansocialsurvey.org.

[2Deze keuze houdt in werkelijkheid verband met een beperking van het onderzoek, aangezien de vraag over de situatie van de partner slechts aan de samenwonende koppels werd gesteld.

[3Meer bepaald worden de respondenten gerangschikt volgens hun huidige baan of hun laatste als zij geen baan hebben op het moment van het onderzoek. De partners, op hun beurt, worden volgens hun huidige baan gecategoriseerd. De gebruikte classificatie is een vereenvoudigde versie van de classificatie ESeC (zie https://www.iser.essex.ac.uk/archives/esec).

[4In werkelijkheid toont de aanwezigheid van een bubbel aan dat de over/ondervertegenwoordiging statistisch significatief is ten opzichte van een onafhankelijkheidssituatie tussen lijnen en kolommen. Het volume van de bubbel op zijn beurt toont de graad van significantie aan.

[5Bozon M., De la sexualité au couple. L’espace des rencontres amoureuses pendant la jeunesse, Population, 2012/3, Vol. 67, pp. 453-490.

[7Zie hiervoor het uiterst interessante artikel van Daniel Zamora over de cafés aan het Flageyplein in Brussel : Dans les cafés « branchés » de Bruxelles : la mixité sociale sous contrôle, IEB, 2013.