Afdrukbare versie van dit artikel Afdrukbare versie

Politiek Sociale klassen

Gelijke kansen versus gelijkheid

23 augustus 2016 François Ghesquière, Joël Girès
Vertaling naar het Nederlands: Laura Vermeylen

CC by

Al zo’n dertig jaar stuurt men aan op een verandering van het sociale beleid. In grote lijnen kunnen er twee beleidsmodellen onderscheiden worden: de verzorgingsstaat en de actieve welvaartsstaat. In het eerste model, typerend voor de situatie van de jaren 60, was het gerechtvaardigd dat de sociale ongelijkheid door herverdeling van rijkdom verminderd werd. Men was van mening dat sociale risico’s (zoals het verlies van werk) onlosmakelijk verbonden waren met de werking van de maatschappij. De verplichte verzekeri
ng werd grotendeels ontwikkeld om mensen tegen die risico’s te beschermen [1]. Zo garandeerde de staat ’onvoorwaardelijke’ rechten aan individuen [2] (bijvoorbeeld werkloosheidsuitkeringen) die hun verdiensten niet moesten aantonen om een sociale uitkering te ontvangen [3].

Het model van de actieve welvaartsstaat wordt belichaamd door het huidige beleid, dat de verantwoordelijkheid bij de mensen legt om hen ’actief’ te laten zijn. Zo moeten uitkeringsgerechtigden nu bewijzen dat ze “actief” werk zoeken, dat ze zich aanpassen aan de eisen van de markt door bijvoorbeeld aangepaste opleidingen te volgen. Aan sociale rechten zijn voortaan plichten verbonden. Het aspect van verantwoordelijkheid heeft niet alleen invloed op het tewerkstellingsbeleid, maar ook op een aanzienlijk aantal andere domeinen. Dit beleid verschuift de risico’s van de gemeenschap naar het individu: de negatieve situatie waarin iemand zich bevindt, wordt dan beschouwd als het resultaat van slechte wil, een gebrek aan bekwaamheid of kort gezegd zijn individuele kenmerken. De maatregelen van dat beleid dragen bij aan het ontstaan van een collectief gedachtengoed waarin de uitgestotenen, armen en werklozen op hun eigen verantwoordelijkheid aangewezen zijn [4].

Tevens wordt de legitimiteit van het principe gelijkheid aangetast door het begrip gelijke kansen [5]. Dat laatste, dat voortbouwt op de beweging van de individuele verantwoordelijkheid, wordt steeds dominanter in de maatschappij. Bij gelijke kansen wordt er verondersteld dat sociale ongelijkheid het resultaat is van ongelijke inspanningen van individuen. In die opvatting is het de verantwoordelijkheid van individuen om hun kansen optimaal te benutten en ’actief’ te zijn om de gelijke kansen te verdienen. Wanneer iemand bijvoorbeeld een integratiecontract tekent, moet de jonge OCMW’er bewijzen dat hij de “wil” heeft om zijn plan te trekken. De noties “verdienstelijkheid” en “gelijke kansen” zijn dan ook nauw verbonden met de actieve welvaartsstaat.

Gelijke kansen: een wenselijk project?

Het ideaal van gelijke kansen bestaat, zo goed en zo kwaad als het gaat, uit twee verschillende waarden: vrijheid en gelijkheid. De waarde ‘vrijheid’ gaat ervan uit dat ’niets meer de verovering van dominantie posities door de besten kan belemmeren. Die posities belangen hen rechtmatig aan’ [6]. In die “rechtse” ideologische benadering zijn competitie en hevige concurrentie de (enige) vooruitgangsfactoren. De waarde ‘gelijkheid’ verdedigt daarentegen de idee dat de overheid moet kunnen ingrijpen om een ’juiste’ concurrentie te waarborgen. Het dubbelzinnige karakter van het begrip ‘gelijkheid van kansen’ houdt in dat het op politiek vlak op verschillende, soms tegenstrijdige manieren gebruikt kan worden. De voorstanders van ’vrijheid’ van gelijke kansen bijvoorbeeld, verzetten zich in het algemeen tegen positieve discriminatie omdat het beschouwd wordt als een belemmering voor de verovering van goede posities door de “besten”. Wie zich daarentegen achter de waarde ‘gelijkheid’ schaart, steunt in het algemeen positieve discriminatie omdat dit een ’juiste’ concurrentie toestaat. Het succes van het concept van gelijke kansen is waarschijnlijk te danken aan het dubbelzinnige karakter ervan, aangezien iedereen er in kan zien wat hij wil.

Bovenop de idee van concurrentie, is het concept ‘gelijke kansen’ verenigbaar - en zelfs onlosmakelijk verbonden – met het bestaan van hiërarchie. In de ‘gelijke kansen’-opvatting worden grote ongelijkheden gerechtvaardigd omdat wie goede en slechte posities bekleedt, dat verdiend heeft. Het feit dat bijvoorbeeld een kaderlid meer verdient dan een arbeider, wordt gerechtvaardigd door de idee dat beiden in het begin dezelfde kansen hadden om de hoogste positie te bereiken: het kaderlid heeft gewoon harder gewerkt voor zijn positie. De arbeider had die positie kunnen bekleden als hij de wil had gehad... Door mensen verantwoordelijk te stellen voor hun lot, leidt de gelijkheid van kansen niet alleen tot het rechtvaardigen (en dus versterken) van bepaalde situaties van ongelijkheid, maar ook tot een schuldgevoel bij de achtergestelden omdat ze niet geslaagd zijn in iets waar anderen wel in geslaagd zijn.

Ghislain Berger - Sprint@flickr

Daarom is er in een wereld van perfect gelijke kansen nog zoveel armoede en ellende te zien. De idee van gelijke kansen leidt immers niet tot kritiek op het bestaan van armoede en ongelijkheid, maar legt net de nadruk op de oneerlijkheid van het feit dat bepaalde categorieën mensen meer kans hebben dan anderen om arm te zijn. Een wereld van perfect gelijke kansen zou dan een wereld zijn waarin het kind van een minister evenveel “kansen” zou hebben om arm te worden als een kind van een poetsvrouw. Het zou een wereld zijn waarin iedereen tegen iedereen strijdt, waarin de beste posities ingenomen worden door wie zich doodwerkt om de eerste te kunnen zijn, en waar de armoede niet is afgenomen, maar het zou evenwel een wereld zijn die bestaat uit de verliezers – niet “verdienstelijken”- van de concurrentie. Men kan zich afvragen of dit maatschappelijk project wenselijk is...

Gelijke kansen: een mythe

Het ideaal van gelijke kansen is zonder twijfel onmogelijk in een ongelijke samenleving. Dat zou betekenen dat, ondanks dat het feit dat de samenleving wezenlijk ongelijk is, de kaarten opnieuw geschud worden bij elke generatie, zodat iedereen dezelfde kansen heeft. Het kind van een hoge ambtenaar of een grote ondernemer zal echter veel meer kans op succes hebben dan het kind dat opgroeit in een kansarm gezin doordat het eerste kind, in tegenstelling tot het tweede, kan genieten van ouderlijke middelen: financiële middelen, vertrouwd zijn met het schoolsysteem, enz. Verschillende onderzoeken tonen die ongelijkheid in België duidelijk aan: een kind uit een welgestelde wijk in Brussel heeft meer kans om zijn
GHSO te behalen [7]; een kind met ouders die een academische opleiding volgden, heeft meer kans om te slagen aan een universiteit [8]. Ten slotte heeft het kind van een kaderlid 53 keer meer kans dan het kind van een van laaggeschoolde arbeider om op zijn beurt kaderlid te worden [9]. Sommige mensen slagen er echter wel in om aan hun vermoedelijke lot te ontsnappen, maar dat zijn uitzonderingen die de regel van ongelijke kansen bevestigen.

Hoewel de idee van gelijke kansen vandaag de dag heel aanwezig is, beantwoordt het niet aan de realiteit. De noties verdienstelijkheid en verantwoordelijkheid moeten dus ter discussie gesteld worden, omdat ze behoren tot een mythische visie op de maatschappij waarin een individu louter het resultaat van zijn inspanningen is. Sterker nog, mochten we het willen, kunnen we het niet, aangezien het sociale lot sterk afgebakend wordt door de middelen die we al dan niet hebben - en de vele sociale mechanismen die de hogere klassen bevoordelen [10]. Het beleid voor de bestrijding van armoede heeft bijvoorbeeld als doel de armen opnieuw aan werk te helpen. Eén van de maatregelen daarbij is – hoe gek het ook klinkt - het terugschroeven van werkloosheidsuitkeringen om ’mensen te motiveren om te gaan werken’ [11] om hen uit de armoede te halen. Die maatregel is uiterst gewelddadig, aangezien de armen verantwoordelijk gesteld worden voor hun lot terwijl het probleem vooral ligt in het gebrek aan banen en de ongelijke verdeling van rijkdom [12]. Zelfs al kunnen “armen” de beste beroepsopleiding volgen, dan nog is het onmogelijk om hen allen aan een baan te helpen - niet dat ze niet in staat zouden zijn - maar omdat er nu eenmaal niet voldoende banen beschikbaar zijn! [13] Ook al is de “sociale lift” niet defect, dan nog zou niet iedereen hem kunnen nemen - of meer nog, als één iemand hem gebruikt om naar boven te gaan, neemt iemand anders hem om naar beneden te gaan.

Voor gelijkheid

Om al die redenen verdedigen wij het ideaal van gelijkheid, en niet van gelijke kansen. We hebben gezien dat het project voor gelijke kansen niet bedoeld is om een verenigde en democratische maatschappij op te bouwen aangezien concurrentie en hiërarchie er volledig deel van uitmaken. Daarom denken we ook dat het geen ideaal en wenselijk politiek beleid is. Bovendien is de gelijkheid van kansen moeilijk haalbaar zonder een drastische vermindering van de ongelijkheden tussen sociale groepen. Naar onze mening moet een werkelijk democratische samenleving iedereen een waardige plek bieden, ongeacht zijn levensverhaal, afkomst of “verdienste”.

Voetnoten

[1Castel, R. (1999), Les métamorphoses de la question sociale. Parijs: Gallimard.

[2De term onvoorwaardelijk staat tussen aanhalingstekens, want er bestaan voorwaarden voor het recht op die uitkeringen. Maar dat zijn administratieve voorwaarden (bijvoorbeeld werkloos zijn, een bijdrage geleverd hebben, een kind hebben, ...) die niet gelinkt zijn aan het feit dat iemand in armoede leeft en aan zijn verdienste.

[3Franssen, A. (2003), Le sujet au cœur de la nouvelle question sociale, La revue nouvelle , nr 12.

[4Macquet, C. & Vrancken, D. (2006), Le travail sur Soi. Vers une psychologisation de la société ? Parijs: Éditions Belin, p. 9

[5Met betrekking tot dit onderwerp, zie het interessante werk François Dubet (2010), Les places et les chances. Repenser la justice sociale. Parijs : Éditions du seuil.

[6Cuin, C.-H. (1993), Les sociologues et la mobilité sociale. Paris : PUF, p. 37.

[7GHSO is het getuigschrift hoger secundair onderwijs dat toegang geeft tot universitaire studies. Voor meer informatie over deze resultaten, zie Hoe de universiteiten bijdragen aan de ongelijkheid op school.

[11Deze maatregel wordt vooral uiteengezet in Nationaal Actieplan Sociale insluiting 2008-2010, p. 18

[12Voor meer informatie over specifieke kenmerken van het beleid tegen de armoede in België, zie het artikel “Het beleid van armoedebestrijding in België