Kandidaten en verkozenen in Brussel: de democratie in het geding
18 maart 2015
youpla@flickr
De analyse van de kandidaten en de verkozen bij een verkiezing is van belang voor een democratie. Dat er burgers zijn die zich kandidaat stellen voor de verkiezingen zegt iets over de participatie aan het politieke leven. En het eigene aan verkozen zijn, is het nemen van beslissingen die het leven van alle burgers beïnvloeden. Het is dus essentieel om te onderzoeken of het verschil tussen enerzijds de sociale en de ruimtelijke spreiding van de kandidaten en de verkozenen, en anderzijds de volledige bevolking, een potentiële politieke impact kan hebben.
Net als alle burgers worden kandidaten en verkozenen immers sterk getekend door maatschappijvisies en wereldbeelden die gedeeltelijk bepaald zijn door hun sociale positie. Tijdens de Brusselse gewestverkiezingen van 2004 en 2009 vertegenwoordigden kandidaten met een arbeidersachtergrond ongeveer 10% van alle kandidaten van alle politieke partijen samen. Maar dit percentage daalt tot slechts 2% binnen de vier voornaamste Franstalige partijen, terwijl arbeiders in 2001 bijna 20% van de Brusselse werkende bevolking vertegenwoordigden. Nog meer verbazend was dat geen enkele arbeider werd gekozen. De arbeiders-kandidaten die deelnamen aan de gewestverkiezingen stonden overigens grotendeels op extreem-rechtse, extreemlinkse of islamitisch-confessionele lijsten. Vanuit maatschappelijk oogpunt vormen de verkozenen van het Brussels parlement dus een relatief homogene sociale groep uit het loontrekkende deel van de midden- en hogere klassen en de vrije beroepen.
Bovenop dit maatschappelijke onevenwicht dat zeker goed gekend is, maar waarop te weinig gewezen wordt, komt nog een aanzienlijk ongelijke ruimtelijke spreiding. De woonplaats van de verkozenen kan tijdens de lokale verkiezingen van politieke belang blijken te zijn. Verkozenen kunnen namelijk beslissingen nemen die de leefomgeving van de burgers modelleren of die bepaalde vormen van stedelijke verandering bevoordelen, in situaties waar stevige belangenconflicten plaatsvinden. Vanuit dit standpunt kan de hypothese gesteld worden dat de woonplaats niet neutraal is en dat deze een rol speelt in de ruimtelijke visie en de belangen die ermee samenhangen. De sterke sociale en ruimtelijke selectie van de verkozenen en de eraan gerelateerde mechanismen is een opvallende vaststelling met een sterke impact op de werking van de democratie.
Ook hier stellen we belangrijke onevenwichten vast.
Ten eerste zijn er duidelijk meer verkozenen in de rijkste buurten (dit zijn de buurten van het vijfde kwintiel die 20% van de bevolking hergroeperen die in de rijkste wijken van het Brussels Gewest wonen) dan in de andere buurten, en dit bij om het even welk type verkiezing. Tegelijkertijd merken we op dat de armste buurten systematisch ondervertegenwoordigd zijn op de verschillende machtsniveaus (zie grafiek 1). Men kan ook vaststellen dat hoe belangrijker de verkiezing, hoe hoger het aandeel Brusselse verkozenen uit de rijkste buurten (vijfde kwintiel) : federale parlementsleden zijn vaker uit rijkere buurten afkomstig dan hun collega’s van het Brussels Parlement en die laatsten wonen vaker in rijkere buurten dan de gemeenteraadsleden.
Grafiek 1. Verdeling van de Brusselse verkozenen naargelang de inkomsten van de buurten, met een rangschikking van de rijkste buurten (kwintiel 5) naar de armste buurten (kwintiel 1), bij de federale verkiezingen van 2007, de gewestelijke verkiezingen van 2004 en aan de gemeentelijke verkiezingen van 2006.
*De buurten werden in vijf gelijke groepen verdeeld die daarna ranggeschikt werden van de armste tot de rijkste buurten, met in elke groep 20% van de Brusselse bevolking. Vervolgens hebben we het aandeel verkozenen berekend afkomstig uit elke groep van buurten.
Bovendien kunnen we bij de gewestverkiezingen van 2009 een belangrijke filtering merken vanaf de kandidaatstelling tot de verkiezing op basis van hun woonplaats (zie Grafiek 2). Zo zien we, indien we alle lijsten samen nemen, dat er iets meer kandidaten uit de armste wijken zijn dan het gemiddelde. Als we enkel rekening houden met de voornaamste lijsten (socialisten, liberalen, christen-democraten en ecologisten), zijn de resultaten omgekeerd, en zijn er iets meer kandidaten uit de rijkste wijken, hoewel de armste wijken ook niet ondervertegenwoordigd zijn. Indien we nu de gegevens van de gewestverkiezingen onder de loep nemen, dan wordt het verschil tussen de rijkste en de armste buurten nog groter. Het is dus niet de participatie van de inwoners uit arme buurten die hier van tel is, maar wel hun matige integratie in de voornaamste politieke partijen en vooral hun rangschikking op de kandidatenlijst die het voor hen niet mogelijk maakt om in het Brussels Parlement verkozen te worden.
Grafiek 2. Verdeling van de Brusselse kandidaten naargelang de inkomsten van de buurten, met een rangschikking van de rijkste buurten (kwintiel 5) tot de armste buurten (kwintiel 1), bij de Brusselse gewestelijke verkiezingen van 2004 en 2009.
*De buurten werden in vijf gelijke groepen verdeeld die daarna ranggeschikt werden van de armste tot de rijkste buurten, met in elke groep 20% van de Brusselse bevolking. Vervolgens hebben we het aandeel verkozenen en kandidaten berekend afkomstig uit elke groep van buurten.
De toestand is ongeveer dezelfde voor de gemeenteraadsverkiezingen (zie Grafiek 3). Kandidaten die uit de kansrijkste wijken van de verschillende gemeenten komen zijn talrijker. Bovendien zijn de verschillen nog zichtbaarder als we enkel de gemeenteraadsleden in acht nemen. Vooral in de centrale duale gemeenten met tegelijkertijd arme en rijke buurten (Brussel-Stad, Anderlecht, Molenbeek, Schaarbeek) zijn deze verschillen aanzienlijk, met een duidelijke onder-participatie en onder-vertegenwoordiging van de armste wijken en in vergelijking met de rijkste buurten van die gemeenten. Dit verschijnsel wordt echter niet waargenomen in de rijkere gemeenten van het zuidoosten van het Gewest.
Natuurlijk kunnen we ons ervan overtuigen dat verkozenen eerst en vooral het algemeen belang dienen en dat ze bereid zijn om zich los te maken van hun sociale en ruimtelijke omgeving om dit te doen. Maar zelfs als de verkozenen niet bewust enkel deelbelangen dienen ten koste van anderen of conflicten in de stedelijke ruimte bemiddelen in het voordeel van bepaalde groepen, is hun maatschappijbeeld zeer afhankelijk van hun ruimtelijke en sociale positie.
Grafiek 3. Verdeling van verkozenen en kandidaten van de voornaamste partijen bij de Brusselse gemeenteraadsverkiezingen in 2006, naargelang de inkomsten van de buurten in elke groep gemeenten.
*In elke gemeente werden de buurten in vijf gelijke groepen verdeeld die daarna ranggeschikt werden van de armste tot de rijkste buurten, met in elke groep 20% van de Brusselse bevolking. Vervolgens hebben we het aandeel verkozenen en kandidaten berekend afkomstig uit elke groep van buurten.
Een voorbeeld van deze stelling is te vinden in het discours en het beleid waar de nadruk wordt gelegd op de aantrekkelijkheid van de stad voor de middenklasse, in plaats van te antwoorden op de toenemende behoefte aan sociale huisvesting. Zo bereikte de sociale woningbouw in Brussel in 1990 een historisch laagtepunt, terwijl de maatschappelijke vraag steeds groter werd [1]. Het is duidelijk dat het woonbeleid zich tot de middenklassengezinnen richt die het Gewest op zijn grondgebied wil verankeren:
“Of ze nu gemeentelijk of gewestelijk zijn, de instrumenten van het woonbeleid voor de gemiddelde woningen bestaat grotendeels uit een beleid voor steun voor de aankoop van woningen. … de instrumenten mikken vooral op de vermindering van de aankoopkosten. Het beleid van de gemiddelde woning richt zich dus op het verankeren en zelfs aantrekken van huishoudens met gemiddelde inkomens naar Brussel” (Tussenkomst van een socialistisch parlementslid in het Brussels Parlement, 10 februari 2006).
Met een gelijkwaardig overheidsbudget wordt er gekozen voor de middenklasse ten koste van de maatschappelijk kwetsbaarste lagen van de bevolking.
Vertaling naar het Nederlands: Koessan Gabiam / Marie-Eve Cosemans
Voetnoten
[1] Nochtans moeten we opmerken dat er een hybride categorie “woningen van sociale aard” ontstaan is met woningen die gehuurd of gekocht kunnen worden, maar waarvan het beheer door de gemeenten zelf in de feiten een maatschappelijke selectie is die ten koste gaat van gezinnen met lage inkomens.