Het beleid van armoedebestrijding in België
Dweilen met de kraan open?
3 augustus 2015 ,
Photo : Joël Girès
Door de economische crisis worden de problemen van precariteit en armoede opnieuw zichtbaar in de openbare ruimte. De media spreken erover, en de politici lijken diepgaand bezorgd over deze problematiek. De Programmatorische Overheidsdienst Maatschappelijke Integratie (POD MI) werd in 2003 in het leven geroepen om de strijd aan te binden tegen armoede [1]. Bij de analyse van een reeks officiële documenten van hun website [2] troffen ons drie elementen: dit beleid is individualiserend; de armen worden als fundamenteel verschillend van de ’normale’ burgers beschouwd; het centrale doel van dit beleid is het respect voor de armen.
Een beleid dat individualiseert
Ten eerste wordt armoede als een individueel “ongeval” voorgesteld: ’ (…) ook al is de weg voor sommigen [de armen] lang en moeilijk want levenstrajecten verschillen en gaan soms gepaard met ongevallen, trauma’s, pijn, tekort... ’ [3] Dit idee van ongeval stuurt aan op een individuele opvatting van armoede. Ongevallen overkomen geïsoleerde personen en worden niet opgevat als de producten van maatschappelijke mechanismen, want ’iedereen kan er op een dag mee geconfronteerd worden’ [4].
Deze opvatting vindt zijn weerslag in beleidsmaatregelen die individualiseren. Bijvoorbeeld, het Federaal Plan Armoedebestrijding stelt het volgende: ’De filosofie die eraan ten grondslag ligt, bestaat er wel degelijk in de autonomie van elk individu na te streven.’ [5]. Met het oog hierop heeft het beleid van armoedebestrijding tot doel capaciteiten te geven aan de armen om voor zichzelf in te staan: ’Iemand moet de tijd nemen om hen bij te staan, om hen te helpen hun capaciteiten te herkennen en te leren zien wat hun ruilmogelijkheden zijn.’ [6]. Daarom staat de opleiding van armen in het middelpunt van het beleid van armoedebestrijding: ’De verbetering van de kennis en de competenties, of dat het in het traditionele onderwijs of de voortgezette vorming is, vormt een van de zekerste middelen om de werkgelegenheid, de autonomie en een decente levensstandaard te waarborgen’ [7]. Het beleid voor armoedebestrijding creëert eveneens middelen die de armen individueel aanzetten tot terugkeer naar de werkgelegenheid. Denk maar aan het steeds grotere verschil tussen de lonen en de uitkeringen ’om personen te motiveren om te gaan werken’ [8]. Hoe vreemd het ook kan lijken, de degressie van de werkloosheidsuitkeringen wordt voorgesteld als een middel ter bestrijding van de armoede! [9]
Deze individualisering van de beleidsmaatregelen gaat samen met de identificatie van ’risicogroepen’ die bijzonder gevoelig zijn voor armoede, zoals jongeren, alleenstaande ouders, etnische minderheden en gehandicapten. Om de armoede te bestrijden, ontwikkelt de overheid beleidsmaatregelen die specifiek bestemd zijn voor deze doelgroepen. Zo zien we een verschuiving van de logica van universele rechten (zoals het ’onvoorwaardelijke’ recht [10] op werkloosheidsuitkering) naar een logica van tussenkomst gebaseerd op de gerichte en voorafgaande identificatie van behoeften:
Om de diversiteit op de arbeidsmarkt te garanderen en geen enkele doelgroep in de kou te laten staan, moet de toeleiding tot de arbeidsmarkt rekening houden met de situatie en behoeften van de te integreren individuen, of het nu gaat om jongeren, ouderen, mensen met een handicap of allochtonen, met inbegrip van de mensen zonder papieren. Voor de meest kwetsbaren is een persoonlijke en motiverende benadering nodig. [11]
Een beleid voor "andere" mensen
Vervolgens worden de armen vaak beschreven als fundamenteel verschillend en anders dan ’de rest van de maatschappij’ [12] en afgesneden of uitgesloten van de maatschappij. De scheiding tussen de armen en de rest van de maatschappij wordt soms aangeduid met het begrip ’kloof’ [13]. Deze kloof omvat, behalve het radicale scheidingsidee, het idee van tekort. Er ontbreekt iets bij de armen, en dat tekort moet ingevuld worden: ’(...) missen veel armen vaak ook de nodige vaardigheden die nodig zijn om zich in de samenleving te kunnen handhaven op een manier die is aangepast aan de heersende cultuur. Dit kan zich uiten op sociaal, pedagogisch of emotioneel vlak maar ook in meer praktische zaken als het huishouden of geldbeheer.’ [14]. Hun gebrek aan kennis is in deze opvatting van dergelijk omvang dat ’vaak de arme zich niet bewust (is) van wat hij niet weet’ [15]. Deze opvatting herleidt de volkscultuur tot een mislukte en onvolledige kopie van de dominante cultuur. Bovendien is het met diezelfde volkscultuur dat het fenomeen armoede verklaard wordt (zoals het onvermogen ’goed’ geld te beheren of zich ’goed’ te presenteren bij een sollicitatiegesprek). Deze opvatting neemt de meer economische of institutionele oorzaken van de armoede niet in aanmerking, zoals het voortdurend hoge werkloosheidscijfer of het zwakke mechanisme van de herverdeling van rijkdom.
Een beleid om de armen te respecteren
Tot slot wordt armoede vaak voorgesteld als een probleem van zelfvertrouwen en niet als simpelweg een achterstelling op materieel vlak: ’Wie arm is, heeft het gevoel dat hij nergens goed voor is, dat hij niet meetelt, dat zijn leven niet belangrijk is. Hij leeft als het ware in de schaduw. ’Dat, veel meer dan materiële nood, is de ware vloek van de armoede.’ [16]. Daarom wordt er over armoedebestrijding gedacht in termen van respect:
Is de ambitie van het plan armoedebestrijding niet op de eerste plaats een mentaliteitswijziging bewerkstelligen, deze a priori achter zich te laten om zo de stereotypen terug te dringen en de angst voor een verschillend, atypisch, ’van de norm afwijkend’ wezen te overwinnen...? Beter kennen, betekent ook beter begrijpen. Het betekent afzien van de stigmatisering, weigeren armen te culpabiliseren. [17]
Het belangrijkste kanaal voor het beleid van respect voor de armen is bewustmaking. Aangezien het probleem van de armoede de stereotypen zijn waaronder de personen in armoede lijden, moet de strijd tegen armoede bestaan uit acties die de burgers ervan bewust maken dat ze respect moeten hebben voor de armen. Armoedebestrijding wordt als volgend verwoord: ’Het wil iedereen mobiliseren en streeft naar een voortdurende aandacht voor, en begripvollere kijk op de andere’ [18]. Daarom moeten wij allemaal ons steentje bijdragen om een maatschappij op te bouwen met respect voor de armen.
Politiek van de armoede, armoede van de politiek
Al deze elementen treffen ons omdat ze in totale tegenstrijdigheid zijn met de realiteit van de armoede, en zelfs met de waarden van democratie en gelijkheid.
Het eerste element zegt dat armoede een individueel probleem is. Maar dat is een volkomen verkeerd beeld. Enerzijds bestaan er geen duidelijk bepaalde en identificeerbare armen. De personen die als arm beschouwd worden, verschillen naargelang de gebruikte criteria [19]! Wil dat zeggen dat armoede niet bestaat? Nee, maar wel dat het relevanter is om deze problematiek te bespreken in de context van ongelijkheid op het niveau van de hele maatschappij. Eigenlijk zouden de verschillen tussen de hogere en lagere klassen moeten worden bestudeerd in plaats van ’de armen’ proberen te beschrijven. Anderzijds is ongelijkheid het product van sociale mechanismen van toe-eigening van de rijkdommen door het welgestelde deel van de bevolking ten koste van de minder welgestelden. Bijvoorbeeld, een huis huren is een vorm van uitbuiting van de huurders door de verhuurders; het gaat om een mechanisme van overdracht van rijkdom van de minder bevoordeelde naar de meer bevoordeelden. Maar de individuele benadering doet deze vaststelling niet, aangezien die zich eerder concentreert op de kenmerken van de armen (jongeren, gehandicapten, vreemdelingen…) dan op de achterliggende sociale mechanismen.
Het tweede element - het idee dat de armen ’andere’ mensen zijn - is even choquerend. Het is absurd te denken dat deze armen ’verschillend’ zijn, aangezien de personen die zich in deze categorie bevinden zelf allesbehalve een homogeen geheel vormen. Toch begrijpen we over welke armen het beleid van armoedebestrijding het heeft: ’marginalen’ of ’gepeupel“’ bijvoorbeeld. Wat deze categorieën gemeen hebben, is dat zij ’slecht’ eten, het ’slecht’ doen op school, dat ze ’slecht’ spreken, dat ze van ’slechte’ televisieprogramma’s houden… Kortom zij leven niet ’zoals het hoort’. In werkelijkheid gaat het om een oordeel over de culturele praktijken van ’de armen’ gebaseerd op de culturele modellen van de welstellende klassen. Maar niets toont aan dat de culturele praktijken van deze klassen ’beter’ zijn, behalve dat deze laatsten het beweren. Ten slotte is het strikt genomen een vorm van racisme om van de ’armen’ een aparte categorie te maken met een verschillende en lagere cultuur. Niet zo lang geleden werd een gelijkaardig vertoog gehouden over de zwarten: ’het zijn grote kinderen die niet weten hoe ze moeten spreken’
We komen tot een besluit met het derde element - het respect voor de armen als doel van de armoedebestrijding. Van respect voor de armen naar respect voor armoede is slechts een kleine stap. Maar armoede respecteren is armoede aanvaarden, en er niet meer tegen strijden. Dat is helaas wat de Belgische overheid doet. En terwijl de overheid onmachtig is, wordt de verantwoordelijkheid voor armoedebestrijding bij elke burger gelegd:
Niemand zal ooit de uitroeiing van de armoede - ultieme en ideale doelstelling - kunnen uitvaardigen. Iedereen kan echter bijdragen tot verandering door een luisterend oor te bieden, aandacht te besteden aan en open te staan voor dialoog. Dit zijn de eerste stappen die noodzakelijk zijn op de weg van de begeleiding naar autonomie. [20]
Vertaling naar het Nederlands: Marie-Eve Cosemans en Rob Kaelen
Voetnoten
[2] Voor meer informatie over deze analyse, zie Ghesquière F. en Girès J., « De bestrijding van de armoede en de reproductie van de ongelijkheden in België », Armoede in België - Jaarboek 2013.
[3] Federaal plan armoedebestrijding 2008, p. 12.
[4] Boek dat verslag deed van de acties tijdens de nationale campagne Samen tegen armoede. Ik ook!, p. 54.
[5] Federaal plan armoedebestrijding 2008, p. 13.
[6] Samen tegen armoede. Ik ook!, p. 29.
[7] Verslag van de conferentie op 18 en 19 november 2010 over de rol van het Europees Sociaal Fonds in de bestrijding van de armoede en de sociale uitsluiting over het thema: beleid van de bevoegdheden, p. 4.
[9] Idem, p. 18.
[10] De term onvoorwaardelijke wordt tussen aanhalingstekens geplaatst want er zijn voorwaarden verbonden aan de opening van het recht op werkloosheidsuitkering. Maar deze voorwaarden zijn van administratieve aard (geen baan hebben, bijgedragen hebben…) en niet gebonden met de situatie van armoede van de persoon.
[12] Ervaringsdeskundigen in armoede en sociale uitsluiting. Pioniers van innovatie in de Belgische Federale Openbare Diensten, p. 15.
[13] Ervaringsdeskundigen in armoede en sociale uitsluiting. Pioniers van innovatie in de Belgische Federale Openbare Diensten , p. 12-14.
[14] Idem, p. 14.
[15] Idem, p. 13.
[16] Algemeen verslag over de armoede 1994, geciteerd in het boek, Ervaringsdeskundigen in armoede en sociale uitsluiting. Pioniers van innovatie in de Belgische Federale Openbare Diensten, p. 12-14.
[17] Federaal plan armoedebestrijding 2008, p. 12.
[18] Idem, p. 12.
[19] Men definieert als arm de bevolking van wie het inkomen lager is dan een zekere drempel (vaak 60% van het middeninkomen). Aangezien talrijke personen een inkomen rond deze drempel hebben, volstaat het om de drempel enigszins te wijzigen om een radicaal andere samenstelling van de zogenaamde arme bevolking te bekomen. Hij is dus meer relevant om armoede te benaderen vanuit de invalshoek van inkomensongelijkheid in plaats van vanuit de identificatie van risicogroepen.
[20] Federaal plan armoedebestrijding 2008, p. 13.