Het Observatorium is met vakantie! We profiteren ervan om enkele oude artikels met actuele waarde opnieuw te publiceren!
Afdrukbare versie van dit artikel Afdrukbare versie

Rijkdom Werk Gender

Voor gelijk werk krijgen mannen en vrouwen nog steeds een ongelijk loon!

9 november 2015 François Ghesquière
Vertaling naar het Nederlands: Rob Kaelen

CC by

De ongelijkheid tussen mannen en vrouwen is nog altijd sterk aanwezig in onze samenleving. Verschillende artikels van het observatorium hebben bijvoorbeeld bewezen dat vrouwen meer tijd aan het huishouden besteden dan mannen [1] en dat, wanneer zij een baan hebben, minder vaak een leidinggevende of prestigieuze positie hebben dan mannen [2]. Mijn doel is het de aanpak van deze twee artikelen aan te vullen door de inkomensongelijkheid tussen mannen en vrouwen te bestuderen. Ik zal mijn analyse beperken tot de netto-inkomsten, m.a.w. de beroepsinkomsten van de personen die hebben aangegeven dat ze hun beroep als hoofdactiviteit uitoefenen (voltijds of deeltijds, als werknemer of als zelfstandige). Op deze manier, door personen uit te sluiten voor wie de job enkel een nevenactiviteit is (zoals jobstudenten), worden enkel vergelijkbare situaties behouden. Maar deze methode heeft wel het nadeel dat zij de ongelijkheid qua toegang tot de arbeidsmarkt niet laat zien. Terwijl 70% van de mannen tussen 18 en 65 jaar verklaren als hoofdactiviteit te werken, is dit het geval voor maar 60% van de vrouwen [3]. Dit verschil is een gevolg van het feit dat maar 1% van de mannen in de werkende leeftijd verklaart huisman te zijn, terwijl 11% van de vrouwen aangeven huisvrouw te zijn.

Grafiek 1 vergelijkt het gemiddelde maandelijkse nettoloon [4] van mannen en vrouwen die als hoofdactiviteit aangeven te werken. We wijzen erop dat personen die aangeven een ander statuut als hoofdactiviteit te hebben (werkelozen, gepensioneerden, invalide personen, studenten, huismannen et -vrouwen) en andere bronnen van inkomsten (werkelozenuitkering, leefloon, pensioen, kinderbijslag, diverse vergoedingen, kapitaalopbrengsten) niet in aanmerking zijn genomen. We kunnen zien dat er een groot (en statistisch significant) verschil is in het nettoloon: vrouwen verdienen gemiddeld 1600€ netto per maand, terwijl mannen bijna 2200€ netto per maand verdienen. Dat is dus een verschil van 600€. Met andere woorden, het salaris van mannen ligt 40% hoger dan dat van vrouwen. Dit is dus een aanzienlijke ongelijkheid. Het getuigt van het feit dat we nog steeds in een patriarchale samenleving leven, waar mannen een grotere toegang tot (onder andere financiële) middelen hebben dan vrouwen. De grote vraag is dus nu: waar komen deze verschillen vandaan? Zit de oorzaak in directe discriminatie (voor gelijk werk worden vrouwen minder betaald) of indirecte discriminatie (vrouwen hebben verschillende banen dan mannen en worden minder betaald)? Om deze vraag te onderzoeken, zullen we het inkomensverschil tussen deeltijds- en voltijdswerkers onderzoeken, alsook het inkomensverschil tussen prestigieuze en minder prestigieuze jobs.

Deeltijdswerkers zijn vooral vrouwen. Inderdaad geven 45% van de vrouwen aan deeltijds te werken, terwijl dit cijfer voor mannen maar 10% bedraagt. Dit verschil in werktijd zou dus kunnen verklaren waarom mannen meer verdienen dan vrouwen. Laat ons deze hypothese toetsen. In grafiek 2 wordt het gemiddeld netto-inkomen van mannen en vrouwen vergeleken naargelang deze verklaren deeltijds of voltijds te werken. Zoals verwacht hebben voltijdswerkers een hoger gemiddeld loon dan deeltijdswerkers. Toch is het feit dat vrouwen vaker deeltijds werken dan mannen niet voldoende om het verschil te verklaren wat het loon betreft. Onder deeltijdswerkers én onder voltijdswerkers is het loon van mannen aanzienlijk hoger dan het loon van vrouwen. Bijvoorbeeld verdienen mannen die voltijds werken 400€ meer dan vrouwen die voltijds werken. Het mannelijke voltijdsloon ligt dus gemiddeld 25% hoger dan bij vrouwen. Deze verschillen, kleiner dan de globale inkomensongelijkheid die in grafiek 1 werd getoond, zijn toch verre van verwaarloosbaar.

Men moet eveneens rekening houden met het feit dat niet alle beroepen evenwaardig zijn. Sommige worden als prestigieus gezien en worden ook zeer goed betaald, terwijl andere beroepen als onverdienstelijk worden beschouwd en slecht worden betaald. Deze hiërarchie van statuten zou deels de inkomensongelijkheid tussen mannen en vrouwen kunnen verklaren, als de prestigieuze beroepen vooral door mannen worden uitgeoefend en de minder prestigieuze beroepen vooral door vrouwen.

Tabel 1: Gebruikte beroepscategorieën
BeroepscategoriePercentage vrouwenVoorbeelden van beroepen
Hoger leidinggevend personeel 32% Ondernemer, directeur, arts, architect, onderzoeker, jurist, ...
Gemiddelde functies 48% Leraar, technicus, verpleger, politie-inspecteur, handelsagent, ...
Administratief personeel 48% Administratief medewerker, baliepersoneel, receptionist, ...
Landbouwers, ambachtslieden en geschoolde arbeiders 5% Landbouwer, visser, bouwvakker, meubelmaker, ...
Dienstverlenend personeel en verkopers 55% Zorgkundige, politieagent, kapper, verkoper, ...
Laaggeschoolde arbeiders en werknemers 26% Fabrieksarbeider, magazijnmedewerker, huishoudelijk personeel, ...

Om het effect van deze interactie tussen gender en beroep op de inkomensongelijkheid te bestuderen, heb ik de voltijdswerkers [5] in zes categorieën verdeeld: hoger leidinggevend personeel (intellectuele beroepen inbegrepen); gemiddelde functies (leraren inbegrepen); administratief personeel; landbouwers, ambachtslieden en geschoolde arbeiders; dienstverlenend personeel en verkopers; laaggeschoolde arbeiders en bedienden [6]. Tabel 1 toont voor elke categorie het percentage vrouwen en voorbeelden van beroepen. Men kan vaststellen dat sommige categorieën "mannelijker" of "vrouwelijker" zijn dan andere. Er zijn inderdaad twee keer zoveel mannen dan vrouwen in de categorie hoger leidinggevend personeel. In de gemiddelde beroepen, het administratief personeel en het dienstverlenend personeel vindt men ongeveer even veel mannen als vrouwen. In de categorieën landbouwers, ambachtslieden en geschoolde arbeiders zijn er maar liefst twintig keer zoveel mannen als vrouwen. In de categorie laaggeschoolde arbeiders en bedienden zijn er drie keer zoveel mannen als vrouwen.

Grafiek 3 toont voor elke beroepscategorie het inkomensverschil tussen mannen en vrouwen die voltijds werken. Men kan vaststellen dat er een hiërarchie is in de beroepscategorieën. Hogere kaderleden verdienen bijvoorbeeld meer dan het dienstverlenend personeel en verkopers. Dit verklaart dus een deel van de inkomensongelijkheid tussen en mannen en vrouwen, gezien de meeste hogere kaderlieden mannen zijn. Toch ziet men dat binnen elke beroepscategorie vrouwen minder verdienen dan mannen. Dit verschil is ongeveer gelijk in alle categorieën, en bedraagt ongeveer 500€.

Laten we ten slotte terugkeren tot de belangrijkste bevindingen. Ten eerste, ook al is de massale toegang van vrouwen tot de arbeidsmarkt sinds de jaren 70 een emancipatiefactor, moet men vaststellen de inkomensongelijkheid tussen mannen en vrouwen nog altijd erg groot is. Vervolgens, ook al kan men een deel van deze ongelijkheid verklaren door het feit dat vrouwen vaak maar gedeeltelijk invoegen in de arbeidsmarkt (via deeltijdswerk), is de inkomensongelijkheid tussen mannen en vrouwen die voltijds werken ook erg groot. En ten slotte kan deze inkomensongelijkheid ook niet verklaard worden door het feit dat vrouwen niet dezelfde posities bekleden dan mannen: arbeiders verdienen meer dan arbeidsters en mannelijke kaderlieden verdienen meer dan vrouwelijke kaderlieden... Met andere woorden: voor gelijk werk, ongelijk loon.

Vertaling naar het Nederlands: Marie-Eve Cosemans en Rob Kaelen

Voetnoten

[3Alle cijfers in dit artikel komen van de SILC-enquête (Statistics on Income and Living conditions) van 2011. Voor meer informatie over deze enquête kunt u terecht op de website van de FOD Economie en Statistieken (http://statbel.fgov.be/nl/statistieken/gegevensinzameling/enquetes/silc/) of de website van Eurostat (http://epp.eurostat.ec.europa.eu/portal/page/portal/microdata/eu_silc). Om over betrouwbare informatie betreffende de inkomsten te beschikken, worden in deze enquête de gegevens van het belastingjaar 2010 gebruikt. Ik heb het jaarlijkse inkomen omgezet in een maandelijks loon, wat het makkelijker te interpreteren maakt. Het zelfverklaarde statuut betreft echter het moment van de enquête zelf, dus m.a.w. het jaar 2011. Ook al worden tijdelijke onderbrekingen (ouderschapsverlof, technische werkeloosheid, ...) als werk beschouwd, het is dus mogelijk dat het statuut van sommige mensen niet altijd in overeenstemming is met hun salaris van het jaar ervoor. Maar ik denk dat deze verschillen maar een verwaarloosbare invloed hebben op de globale indicator: het gemiddelde loon.

[4De generieke termen "loon" en "inkomen" worden in dit artikel gebruikt voor alle beroepsinkomsten, dus niet alleen voor gevallen van loondienst, maar ook voor inkomsten van zelfstandigen.

[5Ik heb alleen voltijdswerkers behouden zodat de kwestie van deeltijdswerk (dat vaker voorkomt bij vrouwen en bij sommige beroepsgroepen) niet interfereert met de invloed van het beroep op de genderongelijkheid.

[6Deze indeling is gebaseerd op de ISCO-88 classificatie (International standard classification of professions). De categorie hoger leidinggevend personeel bestaat uit ISCO-categorieën 1 (hoger leidinggevend personeel) en 2 (intellectuele beroepen), met uitzondering van de categorie 23 (onderwijsberoepen). De categorie gemiddelde beroepen bestaat uit de categorieën 23 en 3 (technici en verwante beroepen). De categorie administratief personeel bevat categorie 4. De categorie landbouwers, ambachtslieden en geschoolde arbeiders bevat categorieën 6 (landbouwers) en 7 (ambachtslieden en geschoolde arbeiders). De categorie dienstverlenend personeel en verkopers bevat de categorie 5. De categorie laaggeschoolde arbeiders en bedienden bestaat uit de categorieën 8 (gespecialiseerde arbeiders) en 9 (ongekwalificeerde arbeiders en bedienden). Deze hergroeperingen hebben de bedoeling om categorieën te hebben die groot genoeg en sprekender zijn.