Afdrukbare versie van dit artikel Afdrukbare versie

Werk Politiek

Jongeren en werk: wie moet actief zijn?

20 september 2016 Manon Lengler
Vertaling naar het Nederlands: David Bastiaens

CC by

In de periode van januari 2014 tot januari 2015 voerde ik een klein onderzoek bij de Mission locale van Schaarbeek uit [1]. Ik werkte er als «aanspreekpunt voor jongeren», dat houdt in dat ik raad gaf bij de inschakeling van jongeren tussen 18 en 25 jaar. Ik was in het bijzonder onder de indruk van de aanzienlijke moeilijkheden waarmee jongeren tijdens hun zoektocht naar werk in aanraking kwamen. Ik wilde meer te weten komen over de ideeën die kwetsbare jongeren hebben over werk en activering. Hoe beleven de jongeren die ik begeleid, op zoek naar werk, de huidige arbeidsmarkt?

De twee jongeren die ik ondervroeg volgens de methode van verzameling van levensverhalen, waren Salim [2] (24 jaar, Belgisch-Marrokaans) en Issmaël (26 jaar, Guinees, sinds vier jaar in België). Ik had hen eerst begeleid bij de Mission locale; Salim heeft werk gevonden na zijn zoektocht daar, Issmaël tijdens zijn zoektocht. Ik heb ook een groepsgesprek gehouden, met een groep die ik tussen oktober en januari heb begeleid in het kader van een project voor professionele oriëntatie via de artistieke sector (project 10/30). Ik heb die verschillende gesprekken aangevuld met veldnotities, samengebracht in een schriftje.

Jong en werkloos in Brussel

In Brussel bedraagt de werkloosheidsgraad 18,6% voor de volledige bevolking; voor de jongeren onder 25 jaar is dat 38,3% [3]. In bepaalde gemeentes loopt dat cijfer zelfs op tot 60%. Die statistieken vloeien voort uit het volgende feit: een groot deel van de Brusselse jongeren stapelt, bij een structureel tekort aan jobs, de factoren van instabiliteit en de hindernissen wat betreft werk, op. Daar zijn onder andere: geen diploma hebben; geen of zeer geringe werkervaring hebben; in sterke mate niet voldoen aan de criteria en basiseisen voor werkcompetenties; van buitenlandse afkomst zijn; leven in de arme wijken, laag inkomen hebben, factoren van instabiliteit kennen (sociale, administratieve, familiale moeilijkheden en/of huisvestingsmoeilijkheden, ...). Die opeenstapeling van nadelen noopt Benchekroun, Carlier en Franssen ertoe het te hebben over een « groep jongeren die aan hun lot zijn overgelaten »  [4].

Tegenwoordig gaat het beheer van die niet-tewerkstelling echter meer en meer gepaard met en controle. Dat is eigenlijk een politiek antwoord, geboren uit de overgang van de Verzorgingsstaat naar een Actieve Welvaartsstaat. Er is een overgang van gezamenlijke zorg voor het individuele risico, naar responsabilisering van het individu voor het gezamenlijke risico [5]. De sociale zekerheid is van dan af afhankelijk van een als “actief” beschouwd gedrag van het individu naar de maatschappij toe [6].

In België zijn er twee strategieën van activering: controle en begeleiding. Wat betreft die controle hebben we sinds januari 2015 een niet te verwaarlozen drempel overschreden, met de invoering van een belangrijke verstrenging van de voorwaarden voor toegang tot werkloosheid. Duizenden mensen zaten van de ene dag op de andere zonder inkomen, in een periode waarin, ironisch genoeg, de «passende» mogelijkheden tot tewerkstelling alleen maar slinken.

«Ik vind geen werk»

Het verhaal van Salim illustreert redelijk goed de moeilijkheid die jongeren tegenkomen wanneer ze werk zoeken, ondanks dat ze er soms wel helemaal voor gaan. Salim woont in wat in Brussel aangeduid wordt met “de arme sikkel”. Dat betekent dat hij in een wijk woont waar de meest kwetsbare categorieën mensen samen wonen. Die wijk kent een ongeziene werkloosheidsgraad. Qua school en opleiding heeft Salim alles gedaan: lichamelijke opvoeding, loodgieterswerk, kapper, groepswerk en bestrating. Zijn schoolparcours is nogal chaotisch, maar hij heeft toch twee diploma’s: groepswerk en bestrating. Hij wil koste wat kost werken. Daarom blijft hij maar links en rechts solliciteren, maar niets helpt. Hij heeft het gevoel dat hij alles geeft, maar dat niets werkt.

« Ik engageer me volledig maar er is geen werk, echt niks, Manon. Ik doe niks dan solliciteren, ik doe niks dan naar sollicitatiegesprekken gaan maar ze hebben me nog nooit aangenomen. Noppes. » (Salim)

Die situatie zorgt ervoor dat hij tegenstrijdige gevoelens heeft: langs de ene kant is er onbegrip en woede tegenover de werkgevers en de maatschappij in het algemeen, die zijn capaciteiten niet wil erkennen en hem geen plaats wil geven.

« En ik vraag haar wat nu precies het probleem is. Zij antwoordt: we hebben iemand gevonden die meer ontwikkeld is/meer ervaring heeft dan jij.» (Salim)

Langs de andere kant komt hij ertoe zich schuldig te voelen, wat volgens mij aantoont dat hij zeer sterk de ideologie van responsabilisering heeft verinnerlijkt: de werkzoekende is de enige verantwoordelijke voor het feit dat hij niet werkt.

« Ik deed er alles voor, maar toch zei ik mezelf: het zou kunnen dat ik het fout heb aangepakt, het zou kunnen dat het aan mij ligt...» (Salim)

« Ik wil eender welk werk doen »

Dat zinnetje, dat tewerkstellingsconsulenten aan de lopende band horen, gaat in tegen een ander zinnetje, een stokpaardje voor de Mission locale en centraal in de sector voor socio-professionele inschakeling in het algemeen: “om je werk te houden en om jezelf erin te ontplooien, moet je houden van wat je doet”. Voor bepaalde jongeren houdt dat echter een luxe in. Het is inderdaad niet onlogisch dat de verwachtingen van het werk in situaties van sociale en economische instabiliteit teruggebracht worden tot het financiële aspect.

« Zolang ik er maar geld voor krijg, zelfs de riolen kuisen! » (Salim)

Uiteindelijk gaan ze eender welk werk aanvaarden, want achter “ik wil eender welk werk doen” schuilt de noodzaak van werk te hebben om van te kunnen leven.

« Ik wil echt werken, ik wil elke ochtend opstaan. Zoals een man, zoals normale mensen. ’s Morgens opstaan, gaan werken van maandag tot vrijdag, zelfs van maandag tot zaterdag, geen probleem. Dat is alles wat ik wil, Manon. Ik moet niet op vakantie gaan, ik moet niet naar Amerika, ook niet naar Thailand, ik moet nergens naartoe. Ik wil werken, een beetje een carrière opbouwen, met een gezinnetje, een huis op krediet kopen en rustig mijn leven leiden. Je ziet het, dat is alles wat ik wil. Een gewoon leven, hé. Een leven zoals iedereen.». (Salim)

Zelfs om te overleven!

« Ik zit precies in een maatschappij waar je eerder moet overleven dan leven. Het gewone leven is hard.» (Oscar)

Die wil geeft het verschijnsel van verregaande precarisering weer, dat een nieuwe groep armen doet ontstaan. Die groep leeft nog meer dan de andere aan de rand van de maatschappij; Wacquant noemt dat het « precariaat ». Met die term doelt hij op een vorm van lompenproletariaat, [7] waarvan het uitzicht op de toekomst is beperkt tot werkloosheid en onzeker werk [8].

Wanneer de context geen werkzekerheid biedt, is voldoening in het werk dus geen vereiste. Je kan je voorstellen dat zo’n verhouding tot arbeid weinig zin aan de jongeren bijbrengt. Maar als je de moeite neemt om het probleem van werk met hen diepgaand te bespreken, merk je dat werk verre van alleen aan geld wordt gelijkgesteld.

« Werken, dat is in de eerste plaats jezelf nuttig maken voor jezelf. Want thuis blijven zonder te werken, dat is zoals ziek zijn.» (Issmaël)

« Kloot de Staat voordat de Staat jou kloot »

Als je de verschillende getuigenissen van de jongeren bekijkt, zie je een reeks paradoxen:

  • Ik heb werk nodig om te overleven maar ik vind geen werk;
  • Het activeringsbeleid verplicht me om werk te vinden;
  • Er is minder en minder werk, en hoe minder er is, hoe meer je verplicht bent werk te vinden [9].

Die paradoxen komen naar boven omdat « betaald werk niet langer die factor van stabiliteit, zekerheid en solidariteit, die het ooit was, vormt [10].» Activering tijdens een crisis zet jongeren inderdaad voor een dilemma [11] waar ze niet uit geraken: er is geen werk – vind werk.

« Er is geen werk. Er komt wel meer en meer controle en uitkeringen worden geschrapt. Er is iets wat ik niet begrijp. Ze willen geen jongeren want die hebben zogezegd minder ervaring. Maar het zijn de jongeren van wie ze de werkloosheidsuitkering afnemen.» (Mickaël)

Dat heeft grote gevolgen voor het zelfvertrouwen, het vertrouwen in anderen en in de maatschappij. Jongeren voelen zich zeer onveilig, wat maakt dat sommigen zeggen: “Kloot de Staat voordat de Staat jou kloot”. Die polemische uitspraak toont aan dat ze hun aanpak hebben omgegooid. Aangezien het idee om “passend” werk te vinden – die term neem ik over van onze politici wanneer ze verwijzen naar de “actieve beschikbaarheid”, waaraan werkzoekenden onderworpen zijn – zo moeilijk te verwezenlijken is, is er een nieuwe aanpak: die focust erop het recht op werkloosheidsuitkering en inschakelingsuitkering te behouden (voor zover een jongere er recht op heeft, wat minder en minder het geval is). Is dat nu niet net het type van redenering dat de politici zogezegd willen tegengaan?

Om af te sluiten…

Door dit kleinschalige onderzoek heb ik geprobeerd de tegengestelde spanningen waaraan jongeren onderhevig zijn, aan de kaak te stellen, alsook de manier waarop die spanningen onvermijdelijk een invloed hebben op hun relatie tot werk. Mijn onderzoek onderstreept ook wat die spanningen teweeg brengen op psychisch vlak. Jongeren verliezen het vertrouwen in zichzelf en in de anderen, wat eerder tot afstand dan tot toenadering leidt. Maar om aan die precariteit te ontkomen, moet solidariteit het halen op eenzaamheid.

Voetnoten

[1Een instelling voor socio-professionele integratie

[2Om de anonimiteit van de jongeren die aan mijn project hebben meegewerkt, te respecteren, heb ik hun namen veranderd.

[3Benchekroun, A., Carlier, D. en Franssen, A., 2014, « BSI synthesenota. Doorstroming van de jongeren van het onderwijs naar de arbeidsmarkt in Brussel : bestuurlijke uitdagingen” » Brussels studies, n° 73.

[4Benchekroun, A., Carlier, D. en Franssen, A., 2014, « BSI synthesenota. Doorstroming van de jongeren van het onderwijs naar de arbeidsmarkt in Brussel : bestuurlijke uitdagingen” » Brussels studies, n° 73, p.3

[5Voor meer informatie over die overgang, zie het artikel « Gelijke kansen versus gelijkheid ».

[6Dubois, 2007, « État social actif et contrôle des chômeurs : un tournant rigoriste entre tendances européennes et logiques nationales », Politique européenne, n°21, pp.73-95

[7Volgens Karl Marx een bevolkingsgroep die in ellendige omstandigheden leeft, en ongeorganiseerd is, tegelijkertijd op politiek en op syndicaal vlak. Kinet, F. en Mélice, A., “Syllabi”, Séminaires interdisciplinaires d’analyse de problèmes sociaux contemporains, 2012-2013, 1-7.

[8Wacquant, L., « Osons imaginer l’existence sociale en dehors du travail », Youtube, vidéo ajoutée le 11 janvier 2013.

[9Cherenti, R., 2012, « Le retour de l’assistance sociale », dans Extrait de Politique. Revue de débats, Les CPAS, emplâtres du contrat social. Communes et aide sociale, n°76, pp.49-51.

[10Kinet, F., et Mélice, A., « Syllabi », Séminaires interdisciplinaires d’analyse de problèmes sociaux contemporains, 2012-2013, 1-7, p.4.

[11Gregory Bateson ontwikkelde het concept in de jaren 50. Hij refereert aan de onmogelijkheid om tegelijkertijd aan twee paradoxale aanmaningen te beantwoorden, waarbij je, als je het ene respecteert, sowieso het andere niet respecteert.