Afdrukbare versie van dit artikel Afdrukbare versie

Sociale klassen

Sociale klassen en ongelijke kansen in België

6 maart 2015 François Ghesquière, Joël Girès

CC by

De Belgische samenleving van nu zou een samenleving van gelijke kansen zijn: iedereen krijgt de kans om de sociale ladder te beklimmen van onderaan af, door gewoon hard te werken. Maar dit is een onjuist idee: de Belgische samenleving is er één waar diepgaande ongelijkheid van generatie op generatie wordt doorgegeven [1]. Dit trieste feit doet ons de vraag stellen naar de ware omvang van deze ongelijkheid van kansen. Hoe verschillend is de kans dat rijke en arme kinderen zelf rijk of arm worden? Dit willen wij nagaan in ons artikel.

Om dit verschil in kansen te berekenen, is het noodzakelijk om de personen en hun ouders [2] in verschillende sociale klassen onder te brengen. Wij hebben dus negen categorieën gemaakt op basis van het beroep [3]. Zoals te zien in tabel 1, zijn de beroepen hiërarchisch gerangschikt: naargelang we ’afdalen’ in onze opdeling, zien we een daling van inkomen en opleidingsniveau (gemeten aan de hand van het percentage afgestudeerden aan het hoger onderwijs van het korte en lange type) [4]. Zo zien we dat hogere kaderleden leven in huishoudens die gemiddeld 3.714€ per maand verdienen; het inkomen daalt tot gemiddeld 1.955€ voor mensen die permanent uitgesloten zijn van de arbeidsmarkt [5]. Het inkomen van de eerste groep is dus bijna het dubbele dan dat van de laatste groep! Als we kijken naar het diploma stellen we vast dat 82,5% van de hogere kaderleden een diploma hoger onderwijs hebben, wat het geval is voor respectievelijk 3,6% en 14,7% van de laaggeschoolde arbeiders en werklozen.

Tabel 1: De verschillende sociale klassen
Sociale klasseMaandelijks netto-inkomenDiploma hoger onderwijsVoorbeelden van beroepen
Hogere kaderleden €3.714,00 82,50% Directeur van een fabriek, burgerlijk ingenieur, arts, hoogleraar aan de universiteit, hoteleigenaar.
Middenkader €3.157,00 65,60% Fysiotherapeut, politiecommissaris, leraar middelbare school.
Hogere bedienden €2.892,00 42,20% Leraar, vertegenwoordiger, bankbediende.
Zelfstandigen €2.716,00 30.40% Landbouwer, slager, garagehouder, kapper, boekhandelaar.
Ploegbazen €2.584,00 12.70% Hoofdtechnieker, magazijnmeester, ploegbaas in de fabriek.
Lagere bedienden €2.294,00 17,00% Politieagent, opslaghouder, ambulancier, verkoper.
Geschoolde arbeiders €2.209,00 4.40% Houtbewerker, automonteur, elektricien, metselaar.
Laaggeschoolde arbeiders 2.123,00 € 3.60% Busbestuurder, koerier, postbode, werkman.
Werkloos 1.955,00 € 14,70% Werkzoekende, thuisblijver, gehandicapt.

Voor de berekening van de omvang van de kansenongelijkheid, gebruiken we de kansverhouding (“odds ratio”). Die berekening maakt het mogelijk om de kansen te vergelijken van mensen met verschillende sociale afkomst om een bepaalde sociale klasse en niet een andere te bereiken. (Voor wie zich wil verdiepen in dit concept is er een detailleerde uitleg aan het einde van het artikel.)

Meer specifiek hebben we de kans berekend voor personen van verschillende sociale afkomst om hoger kaderlid te worden in plaats van in de klasse van hun ouders te blijven. Wij hebben de categorie van hogere kaderleden gekozen als referentie omdat deze het meest bevoorrecht is, zoals we hebben gezien. Grafiek 1 geeft een overzicht van de ongelijkheid van kansen tussen de kinderen van de hogere kaderleden en de kinderen van elk van de andere sociale klassen om hoger kaderlid te worden in plaats van in de sociale klasse van oorsprong te blijven.

Figuur 1: Kansverhouding tussen hogere kaderleden en de andere socioprofessionele categorieën

De resultaten zijn opvallend. We zien dat een kind van laaggeschoolde arbeiders 53 keer minder kansen heeft (= 0.019) dan een kind van hogere kaderleden om hoger kaderlid te worden in plaats van laaggeschoolde arbeider. Als onze maatschappij perfect gelijke kansen bood, zou dit verband 1 zijn: de twee kinderen hebben dezelfde kans om hoger kaderlid te worden. Zo zien we ook dat een kind van een vader zonder werk 16 keer minder kansen heeft (= 0,061) dan een kind van een hoger kaderlid om hoger kaderlid te worden in plaats van werkloos te zijn. Het werd al aangetoond dat deze sociale klassen reëel ongelijk zijn, meer bepaald op het vlak van inkomens. Dit onrecht is nog frappanter nu blijkt dat iemand voorbestemd is om te genieten van (of om zich tevreden te stellen met) verschillende levensomstandigheden, naargelang de sociale klasse waarin hij/zij is geboren is.

Vertaling naar het Nederlands : Marie-Eve Cosemans

De berekening van odds ratio (kansverhouding)

Onderstaande tabel 2 kruist de gegevens van de huidige maatschappelijke positie van de kinderen met de status van hun vader. Bijvoorbeeld, van de 2897 respondenten zijn er 368 als hoger kaderlid geklasseerd, en onder hen waren er 80 die zelf een vader met een leidinggevend beroep hadden. Op basis van deze tabel konden we de kansverhouding berekenen die we voorstellen in dit artikel; we gebruiken het hier om uit te leggen hoe deze berekening in zijn werk gaat.

Tabel 2: Sociale mobiliteit Vader - Kind in België, 2002-2010

De kans is een verhouding van twee waarschijnlijkheden. Als we ons op tabel 2 baseren, dan is de kans om hoger kaderlid te worden in plaats van geschoold arbeider voor een kind van een hoger kaderlid de verhouding tussen de waarschijnlijkheid om hoger kaderlid te worden (80/254 = 31,5%) en de kans om geschoold arbeider te worden (2/254 = 0,8%).

Op de interpretatie van de kans (31,5% / 0,8% = 40) kunnen we een gok wagen: 40 tegen 1 om hoger kaderlid te worden in plaats van geschoold arbeider wanneer men kind is van een hoger kaderlid. Door de kansverhouding kunnen we de kansen vergelijken tussen twee categorieën om van de ene categorie naar de andere over te gaan. Die wordt berekend door de verhouding tussen twee kansen. Bijvoorbeeld, de verhouding tussen de kans om hoger kaderlid te worden eerder dan geschoold arbeider voor een kind van een geschoolde arbeider (1,111) en de kans om hoger kaderlid te worden eerder dan geschoold arbeider voor een kind van een hoger kaderlid (40) is gelijk aan 1,111/40 = 0,028. Dit betekent dat de kinderen van geschoolde arbeiders 1/36ste (= 0,028) van de kansen van kinderen van hogere kaderleden hebben om hoger kaderlid te worden in plaats van geschoold arbeider.

We gebruiken de kansverhoudingen om de mobiliteit te neutraliseren die veroorzaakt wordt door structurele economische veranderingen. Bijvoorbeeld, hierboven wordt getoond dat kinderen van geschoolde arbeiders meer waarschijnlijk hoger kaderlid worden dan geschoold arbeider - maar zoals wij berekend hebben is de waarde van de kans 1,111. Dit verschijnsel is te wijten aan de economische verschuiving van industrialisatie naar tertiaire sector: het aantal geschoolde arbeiders neemt sterk af tussen vaders en kinderen (van 509 naar 138), terwijl het aantal hogere kaderleden toeneemt (van 254 naar 368). Als gevolg daarvan kunnen sommige kinderen van geschoolde arbeiders niet dezelfde categorie als hun vader bezetten, en vullen ze een ’lege’ categorie. Dit is het geval van de categorie van hogere kaderleden die, vanwege haar groei, ’rekruteert’ bij de kinderen van andere categorieën. Dit verschijnsel houdt in dat voor alle categorieën de kans verhoogt om hoger kaderlid te worden, en de kans daalt om geschoold arbeider te worden. Dit betekent echter niet dat we getuige zijn van een beweging naar meer gelijke kansen voor personen uit verschillende sociale groepen wat betreft de toegang tot een bepaalde positie op de sociale ladder: in de ’gedwongen’ bewegingen door de structurele veranderingen, kunnen de kansen van verschillende categorieën in het algemeen sterk ongelijk blijven. Daarom gebruiken we de kansverhouding, die zeer interessante eigenschappen heeft voor het meten van de intrinsieke koppeling tussen de afkomst en de sociale positie, ongeacht de structurele effecten, dat wil zeggen louter de gelijkheid van kansen.

Voetnoten

[2In de analyses die hieronder zijn gepresenteerd, maken we gebruik van de Belgische gegevens van The European Social Survey Europese (ESS) {}voor de jaren 2002 tot en met 2010. Voor het beroep van de ouders vertrouwen wij op wat hun kinderen verklaarden. Wij zijn gedwongen om ons te concentreren op de beroepssituatie van de vader, omdat de gegevens over het beroep van de moeders vaak ontbreekt (waarschijnlijk zijn zij in vele gevallen thuisblijvende moeders).

[3Voor meer informatie over deze indeling, zie Goldthorpe en Erikson, The Constant Flux, Oxford: Clarendon Press, 1992. Voor de operationalisering ervan, zie https://www.iser.essex.ac.uk/archives/esec. We hebben een categorie van mensen zonder werk toegevoegd, met daarin enkel mensen die definitief zijn uitgesloten van de arbeidsmarkt (die niet hebben gewerkt gedurende ten minste 5 jaar) en niet de korte- en middellange termijn werklozen, die ingedeeld zijn op basis van hun laatste job. De vaders zijn geklasseerd in de categorie zonder werk wanneer de kinderen hen zo definieerden.

[4Deze ongelijkheden zijn natuurlijk gemeten voor de respondenten (en niet voor vaders). Meestal zijn ze statistisch significant. Zie voor meer details Girès & Ghesquière, « De bestrijding van de armoede en de reproductie van de ongelijkheden in België », Federaal Jaarboek ’Armoede in België’, 2013, pp. 99-119.

[5Wij nemen het maandelijks netto-inkomen van de gezinnen in beschouwing, wat de omvang en de herkomst ervan ook moge zijn, omdat dit het enige meetniveau is waarover we beschikken.